Dit is een verhaal dat niet over Wijsmuller gaat.
Het gaat over koopvaardijschepen die in de Tweede Wereldoorlog en er vlak na een grote rol hebben gespeeld voor vrede en economisch herstel.
Vaak voeren ze met hun bemanning een onzeker lot tegemoet.
Hij die nooit gevaren heeft…
…weet niet hoe een zeeman leeft.
Begin
Je vindt een mooie foto van een schip uit die tijd en word je benieuwd naar de geschiedenis ervan.
Dan vind je nog meer foto’s.
Voor je het weet heb je een heel verhaal geschreven met afbeeldingen en historie over al die schepen.
Het waren ongewijfeld harde werkschepen, maar hun uiterlijk hebben iets nostalgisch.
Ontwikkeld in een tijd dat er nog geen computers bestonden.
Ontworpen op tekentafels, met rekenlinialen en ervaring.
Bij werven waar de klinknagel alles met elkaar verbond.
Jarenlang brachten die schepen trouw hun lading waar het verlangd werd.
Schepen die mede de geallieerden de overwinning bracht.
Dat verdient bewondering.
Strijd
Gedurende de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog beheersten de Duitse onderzeeërs de wereldzeeën en brachten met hun torpedo’s veel geallieerde schepen tot zinken.
Veel scheepsruimte en lading ging, naast mensenlevens, verloren.
De ‘Crijnssen’ van de KNSM werd in 1942 door de ‘U-504’ tot zinken gebracht.
Ze voer in de Caraïbische Zee.
Eén persoon kwam daarbij om, de rest van de opvarenden werd gered.
Om al die verliezen aan schepen op te vangen moest er een ontwerp komen die snel en goedkoop gebouwd kon worden.
Standaard
In Engeland werd het ontwerp van de ‘Dorington Court’ gebruikt voor de zgn. ‘Sunderland Tramp’.
Ze werden meer bekend onder de naam: type ‘North Sands’.
De ‘Dorington Court’ werd door de ‘U-181’ getorpedeerd.
Ontworpen en gebouwd door J.L. Thompson and Sons op de North Sands Yard in Sunderland.
Dit ontwerp diende later als basis voor een succesvoller vrachtschip.
Ze konden snel en goedkoop geproduceerd worden op de vele werven in Noord-Engeland.
Het waren geen snelle schepen en werden ontworpen voor het vervoeren van alle mogelijke goederen.
Gebouwd voor een korte levensduur.
Veel van die schepen voeren echter nog jaren door!
Empire
Een verzameling van allerlei type schepen die in dienst waren van de Engelse regering tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Het Engelse Ministerie van Scheepvaart, opgericht in oktober 1939, nam snel een standaard naamgevingssysteem aan, waarbij het voorvoegsel ‘Empire’ werd toegepast op alle koopvaardijschepen die in Groot-Brittannië voor de regering werden gebouwd en in dienst genomen.
De meeste werden gebruikt door het Ministerie van Oorlogstransport, dat ze in eigendom had en hun exploitatie uitbesteedde aan verschillende rederijen van de Britse koopvaardij.
Een Empire in grauwe oorlogskleuren ergens voor de kant in New York.
Het was duidelijk te zien dat varen belangrijker was dan verven!
Op enkele uitzonderingen na werd het voorvoegsel Empire ook uitgebreid naar gekochte of gevorderde schepen en naar schepen die als prijs waren verworven.
Schepen van het type ‘North Sands’ werden in grote aantallen op allerlei werven gebouwd met alle mogelijke subtypen.
Zo was de ‘Empire Flame’ een stoomschip van het Y-type.
In 1969 maakte ze haar laatste reis naar Shanghai om gesloopt te worden.
De ‘Empire Spartan’ was er ook één van het Y-type.
In 1951 veranderde haar naam in ‘City of Cardiff’, om in 1959 nogmaals te veranderen in ‘Shun Wing’.
Ze werd gesloopt in 1972.
Terwijl de ‘Pilote Garnier’ ex-‘Empire Outpost’ van het X-type was en werd voorzien van een motor.
De ‘Empire Ray’ was er ook één van het X-type.
De Engelse werven presteerden het om dit soort schepen in twee maanden te bouwen.
De ‘Empire Clough’ werd in april 1942 te water gelaten, in juni opgeleverd en ging een week later verloren op haar eerste reis.
Ze werd door de ‘U-94’ tot zinken gebracht.
De ‘Empire Drum’ had ook maar een kort leven.
In november 1941 ging ze in Sunderland te water om in maart 1942 opgeleverd te worden.
Ze werd voortgedreven door een dieselmotor.
Op 24 april 1942 werd ze door de ‘U-136’ getorpedeerd en zonk.
De opvarenden van de ‘Empire Drum’ werden allemaal gered.
Al moesten ze nog de nodige dagen ronddobberen in drie reddingsboten voor ze gevonden werden door de Amerikaanse onderzeebootjager ‘USS Roper’ en het Zweedse vrachtschip ‘Venezia’.
De ‘Venezia’ werd twee maanden later door de ‘U-513’ getorpedeerd en ging verloren.
Mijnen
Mijnen waren net zoals onderzeeërs onzichtbare dreigingen voor ieder schip.
De Liberty ‘Lee S. Overman’ voer eind 1944 de Atlantische Oceaan over om voorraden te brengen voor de strijdende troepen na de invasie in juni.
In de monding van de Seine bij Le Havre voer ze op een mijn en scheurde.
Om grotere schade te voorkomen werd ze aan de grond gezet.
Ze kon ontploffen als ze zou breken, daarom moest zo snel mogelijk worden leeggehaald.
Eerst moesten er 36 legertruck’s verwijderd worden voor men bij de 6000 ton munitie in de ruimen kon komen.
Alles besmeurd door stookolie.
Ze lag daar in de weg en in 1947 werd ze gebroken ergens op een strand gedumpt.
Hoe
Een veilige vaarroute liep vlak langs de kust tussen Aldeburgh en Felixstowe, verderop lagen beschermende zandbanken.
Het vrachtschip ‘Magdapur’ brak in tweeën door een ontploffing onder water in de Orford Ness en zonk.
Een paar dagen later weer een ontploffing, nu werd de ‘City of Paris’ zwaar beschadigd, maar bleef drijven.
De Engelsen tastten nog steeds in het duister over het hoe, want alles was en werd door mijnenvegers grondig gecontroleerd.
Even later verging er weer een schip door een raadselachtige ontploffing.
Nu het Franse schip ‘Phryné’.
Wat was de oorzaak hiervan?
Magnetisch
De Engelsen hadden in de Eerste Wereldoorlog al een soort magnetische mijn gemaakt, maar was onbetrouwbaar en ze gingen daar niet mee verder.
Duitsers hadden deze magnetische mijnen wel verder ontwikkeld.
Hiermee kregen ze, voor even, een militaire overwicht aan het begin van de Tweede Wereldoorlog.
Door Duitse onderzeeërs en -vliegtuigen waren in de Orford Ness magnetische mijnen gelegd.
Dit soort mijnen waren effectief bij ondiep water.
De ‘U-13’ van het type IIB had een aantal in een nacht daar op de bodem achtergelaten.
De ‘U-13’ werd in 1940 door de ‘HMS. Weston’ tot zinken gebracht.
Een wachtend noodlot net onder het wateroppervlak.
De contact-mijnen waren uitgerust met een soort antennes, in feite dunne loden staven met daarin een glazen buis gevuld met een zuur.
Bij de botsing plooide de antenne, de glazen buis brak en het zuur vormde een elektrisch circuit die de mijn tot ontploffing bracht.
De mijnen werden onder water gehouden door een kabel die verbonden was aan een betonblok op de bodem.
Magnetische mijnen detecteerden stalen schepen op afstand en de schade werd veroorzaakt door de drukgolf.
Zo’n mijn kon een schip op 10 meter detecteren: dit was een ideaal bereik omdat de ontploffing van een mijn op een verdere afstand weinig schade kon aanrichten.
Veel schepen gingen verloren in het begin van de oorlog ten gevolge van deze magnetische mijnen.
Gelukkig voor de geallieerden kwam een uitgeworpen magnetische mijn op een zandbank, niet ver van een militaire basis in Engeland, terecht.
De militairen die de mijn onschadelijk moesten maken, mochten niets van metaal bij zich dragen en alleen koperen gereedschappen gebruiken.
Om ze onklaar te maken moest er een oplossing gevonden worden!
Demagnetiseren
Een schip met een stalen romp is een enorm drijvende magneet met een groot magnetisch veld om zich heen.
Deze mijnen waren enkel gevoelig voor het aardmagnetisch veld.
Door deze beperking konden eenvoudige maatregelen genomen worden om schepen te beveiligen.
Een Canadese ingenieur ontwikkelde een demagnetiserings installatie.
Die kon ook op een vliegtuig gemonteerd worden.
Methodes
•Vegen
Er werd een wikkeling rond het schip gelegd en daar werd een sterke gelijkstroom door de wikkeling gestuurd (duizenden ampères).
Deze stroom magnetiseerde het schip in omgekeerde richting dan het aards magnetisme en kon dus de magnetische signatuur van het schip sterk verminderen.
Deze beveiliging bleef maanden actief, totdat de magnetisatie verminderde en uiteindelijk verdween: de operatie moest dan opnieuw uitgevoerd worden.
•Demagnetiseren
Hier werd de wikkeling permanent aangelegd en men stuurde een stroom door de wikkelingen zodra het schip in mijngevaarlijk gebied kwam.
De stroom die door de wikkeling gestuurd werd, was veel minder dan bij het ‘vegen’, maar moest wel constant aanwezig zijn.
De ‘Empire Treasure’ overleefde het maritieme geweld en werd in 1946 de ‘Gracia.
Als ‘Tetulia’ ging ze in 1969 naar de sloper.
Veel schepen kregen in het begin van de oorlog, zoals op de ‘Empire Treasure’, een vreemdsoortige constructie op de boeg gemonteerd.
Het diende om de demagnetiseringskabels rond de romp te laten zakken met als doel het magnetische veld van het schip te neutraliseren.
Later werden deze kabels ingebouwd.
Ook op Nederlandse schepen werd demagnetisering toegepast.
Zoals op de ‘Amstelkerk.
Samen met haar zusterschip ‘Maaskerk’ ging ze in 1953 naar de sloper.
Ze voeren voor de VNS.
CAM-schepen
De Atlantische konvooien leden veel verliezen door het gebrek aan luchtsteun.
Vliegtuigen vanaf land hadden te weinig acceradius.
In 1941 werden enkele schepen met een katapult uitgerust om een vliegtuig te kunnen lanceren.
Zo’n vliegtuig werd via een soort lanceerbalk, terwijl het schip op wind draaide, afgeschoten.
Landen ging daarna niet meer.
De piloot sprong eruit en een kostbaar vliegtuig ging verloren.
De CAM-schepen ‘Empire Darwin’ en de ‘Empire Tide’ waren de laatste die met zo’n lanceerinrichting voeren.
Dat was in 1943 tijdens een konvooi vanuit Gibraltar.
Er waren meer CAM-schepen, zoals de ‘Empire Gale’, de ‘Empire Foam’ en de ‘Daghestan’.
Ze werden CAM-schepen genoemd en diende als zodanig maar een korte tijd.
MAC-schepen
De Engelsen hadden in 1940 een Duits schip, de ‘Hannover’, in beslag genomen.
Haar in dat jaar omgedoopt tot ‘Sinbad’ en later tot ‘Empire Audacity’.
Ze bouwden dat schip om tot een soort escorte vliegdekschip en kreeg de naam ‘HMS. Audacity’.
Het bleek een moeilijk schip om mee te varen.
Het was alleen maar een dek waar zo’n zes vliegtuigen op konden staan.
Die konden daar alleen maar van opstijgen en landen.
Vaak waren dat ‘Grumman Martlet’ toestellen.
In 1941 werd ze getorpedeerd door de ‘U-751’ en zonk.
Na het verloren gaan van de ‘HMS. Audacity’ gebruikte de Engelse marine haar opgedane ervaringen in het ontwikkelen van escorte vliegdekschepen.
Zo werd de ‘Telemachus’ die in 1940 op de helling stond overgenomen en kreeg de naam ‘Empire Activity’.
Voor ze te water ging in 1942, werd ze verder afgebouwd als de ‘HMS. Activity’.
Het vliegdek was maar 152 meter lang.
De ‘HMS. Activity’ deed ook mee aan een reddingsaktie.
Ze hielp met het zoeken naar overlevenden van de ‘Peter Silvester’ die in de Indische Oceaan was getorpedeerd.
De ‘Peter Silvester’ was op 06-02-1945 het laatste schip dat in de Indische Oceaan werd getorpedeerd door de Duitse onderzeeër ‘U-862’.
In 1946 werd de ‘HMS. Activity’ buiten dienst gesteld.
Werd terug omgebouwd tot vrachtschip.
Na de ‘HMS. Activity’ kwamen er meer escorte vliegdekschepen of MAC-schepen met de nodige aanpassingen in dienst.
Sommige tot MAC-schip omgebouwde vliegdekschepen waren graanschepen geweest.
In tegenstelling tot omgebouwde tankers hadden deze wel een soort hangaar met een lift.
Een aantal Nederlandse Shell-tankers werden in die jaren omgebouwd tot MAC-schip.
Dit waren de ‘Algida’, de ‘Macoma’, de ‘Rapana’en de ‘Miralda’, gebouwd in Nederland.
Ze voeren alle voor de rederij Petroleum Mij. ‘La Corona’ te ’s Gravenhage.
De ‘Algida’en de ‘Macoma’ bleven onder de Nederlandse vlag varen.
In tegenstelling tot de ‘Rapana’ en de ‘Miralda’ die de Engelse vlag kregen.
Het bleven tankschepen, ze bouwden er gewoon een vliegdek bovenop.
Ze werden uitgerust met een paar ‘Fairey Swordfish Mk1’ of ‘Grumman Martlet’ toestellen, vliegtuigen die maar een korte startbaan nodig hadden.
Ze bleven aan dek staan, hangaars of liften waren er niet.
De ‘Macoma’ kwam 1936, evenals de ‘Gadila’, in de vaart voor de rederij Petroleum Mij. ‘La Corona’ te ’s Gravenhage.
In 1944 werd ze omgebouwd tot MAC-vliegdekschip.
De ‘HMS. Macoma’ (D-94) kon vier Fairey Swordfish vliegtuigen op haar dek meevoeren.
Ze werden veelal door Nederlandse piloten gevlogen.
Zij waren de enige van de marine aan boord, de rest van de bemanning was van de koopvaardij.
In feite waren het de eerste Nederlandse vliegdekschepen.
Het middelste toestel voerde een oranje driehoekje in het staartvlak ten teken dat er een Nederlandse piloot op vloog.
In 1945 werd ze buiten dienst gesteld.
Ze ging naar de RDM-werf om weer omgebouwd te worden tot tanker.
De ‘Macoma’ werd in 1959 gesloopt.
Hoe summier ook, er was luchtverdediging aanwezig.
Door de opkomst van deze schepen verdwenen de lanceerinrichtingen op de koopvaardijschepen.
FCS-schepen
In 1926 gleed de ‘Springbank’ haar element in.
Ze werd door de Engelse marine in 1939 gevorderd en omgebouwd tot een ‘Fighting Catapult Ship’.
Een hulpkruiser dat een vliegtuig kon lanceren.
In tegenstelling tot de CAM- en MAC schepen werd dit schip door marinemensen bemand.
Als vliegtuig had ze meestal een ‘Fairey Fulmar’ aan boord.
Terwijl haar ‘Fairey Fulmar’ een ‘Focke Wulf FW-200’ achtervolgde en doorvloog naar Gibraltar, werd de ‘HMS. Springbank’ door de ‘U-201’ in 1941 getorpedeerd en zonk.
De opvarenden werden gered door de korvetten ‘HMS. Jasmine’, ‘HMS. Hibiscus’ en de ‘HMS. Periwinkle’.
Soms was het even uitrusten in Malta, ondanks de dreiging van bombardementen.
Veel van die korvetten werden na de oorlog buiten dienst gesteld en verkocht.
Overname
De geallieerden gebruikten meer Nederlandse schepen voor allerlei doeleinden en sommige gingen daarbij verloren.
Om dat verlies enigszins te compesseren kocht de Nederlandse Staat schepen aan.
Een aantal Empire’s, van het type ‘North Sands’, kwam daardoor onder Nederlandse vlag te varen.
Ze kregen meestal namen van schilders uit de Gouden Eeuw.
Zo werd de ‘Empire Iseult’ in 1943 overgenomen en voer ze onder de naam ‘Frans van Mieris’.
In 1943 voer ze voor de Fa. Wm Ruys & Zn en 1946 voor de Rederij Vinke & Co.
Ze werd in 1969 gesloopt.
De ‘Aert van der Neer’ ging te water als ‘Empire Galliard’ in 1942.
In 1943 kwam ze onder Nederlandse vlag en voer eerst voor Ph. van Ommeren.
Dat veranderde in 11-1946 voor de Koninklijke Hollandse Lloyd.
Haar naam veranderde 12-1946 in ‘Maasland’, maar bleef voor dezelfde rederij varen.
In 1959 verkocht naar Turkije als ‘M Bingul’ om in 1966 gesloopt te worden.
De ‘Empire Fortune’ van 1943 werd in datzelfde jaar ‘Van Honthorst’ en ging varen voor Wm. Ruys & Zn.
Daarna in 1946 als ‘Stad Schiedam’ voor de Halcyon Lijn, ze werd in 1962 gesloopt.
In 1942 gleed de ‘Empire Ruskin’ te water om in 1943 de ‘Van Der Capelle’ te worden.
Dit schip voer eerst voor de HAL.
Om in 1946 voor de Koninklijke Hollandse Lloyd te gaan varen, in 1947 veranderde haar naam in ‘Delfland’.
In 1959 verkocht naar Griekenland als ‘M Esref’.
Haar sloop was in 1968.
De ‘Philips Wouwerman’ werd in 1943 aangekocht, ze was de voormalige ‘Empire Courage’.
Ze voer voor HAL en in 1946 voor de SMN.
In 1947 veranderde haar naam in ‘Ceram’ om in 1953 wederom een andere naam te krijgen.
Het werd de ‘Amsteltoren’ voor de Reederij ‘Amsterdam’.
In hetzelfde jaar veranderde die weer in ‘Amstelbrug’.
Ze ging in 1959 in Griekse handen over als ‘Armathia’.
Bleef onder Griekse vlag in 1965 als ‘Calliman’.
In 1968 werd ze gesloopt.
De ‘Empire Kamal’ van 1941 was de geconfisqueerde ‘Hohenfels’ uit 1938.
De Duitsers lieten haar bij Bandar Shopur zinken.
Ze werd door de Engelsen geborgen en terug in de vaart gebracht.
Onder Nederlandse vlag werd ze in 1944 de ‘Van Ruisdael’ en voer voor de KNSM.
In 1946 voor de VNS.
Ze werd in 1947 de ‘Ridderkerk’ en bleef voor de VNS varen, om in 1962 gesloopt te worden.
Vaarplicht
Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bevonden zich talloze Nederlandse koopvaardijschepen in internationale wateren of in havens van de geallieerde bondgenoten.
Op grond van de Vaarplicht (juni 1940-februari 1946) werden koopvaardijbemanningen ter beschikking gesteld aan de geallieerde strijd, waardoor zij van de ene op de andere dag een soort frontsoldaten werden.
Tot aan het einde van de Vaarplicht droegen de koopvaardijopvarenden bij aan de geallieerde oorlogsvoering door het verschepen van troepen, wapens, olie en andere grondstoffen onder de meest gevaarlijke omstandigheden.
De Nederlandse zeelieden, die betrokken waren bij verschillende militaire invasies, stonden bijna voorturend bloot aan de dreiging van vijandelijke torpedo’s en bommenwerpers.
De angst voer mee.
Bovendien verkeerden zij jarenlang in onzekerheid over het lot van hun families in bezet Nederland en moesten leven met tegenstellingen aan boord.
Grijs
Tijdens het uitvorderen van de vaarplicht, werden er ook andere orders uitgevaardigd.
Zo moesten alle Nederlandse koopvaardijschepen grijs geschilderd worden en aangepast worden aan de toenmalige situatie.
Sommige schepen kregen daar de tijd niet voor.
Ze waren al vergaan door vijandelijke akties.
Zoals de ‘Berenice’, ze voer voor de KNSM.
In juni 1940 werd ze in Het Kanaal getorpedeerd door de ‘U-65’.
Ze zonk binnen luttele minuten, er was geen tijd om de reddingsboten te laten zakken.
Slechts acht opvarenden werden gered.
Vertrek
De ‘Bodegraven’ van de KNSM was het laatste grote koopvaarder die IJmuiden en Nederland verliet op 14-05-1940.
In 1944 werd ze getorpedeerd door de ‘U-547’ en verging.
Handel
Tijdens de oorlogsjaren kwamen de nodige schepen onder Nederlandse vlag.
Na die tijd werden ze vaak door verkocht.
Handelsschepen werd schepenhandel!
De ‘Empire Sidney’ van 1942 werd in 1943 de ‘Van Der Helst’ en voer voor de JCPL.
In 1947 omgedoopt tot ‘Tjimenteng’ en voer nu voor de KJCPL.
In 1963 werd ze verkocht naar Griekenland en kreeg de naam ‘Diamandis’, om in 1969 onder de sloophamer te verdwijnen.
De ‘Empire Spray’ en de ‘Empire Raleigh’ kwamen in 1941 in de vaart.
Beide schepen werden door de Nederlandse Staat overgenomen.
Ze kregen resp. de namen ‘Gerard Dou’ en ‘Vermeer’.
De ‘Empire Spray’ was eerst een CAM-schip.
Als ‘Gerard Dou’ kwam ze in 1943 voor Wm. Ruys & Zn. te varen
De ‘Gerard Dou’ werd in 1947 de ‘Marken’.
Verkocht in 1955 naar Taiwan en kreeg de naam ‘Inchmull’.
Ze werd in 1969 gesloopt.
De ‘Vermeer’ voer eerst voor Ph. van Ommeren, in 1945 voor de VNS en in 1946 voor de Fa. Erhardt & Dekker (Wijklijn).
De ‘Vermeer’ werd in 1946 de ‘Zonnewijk’.
Verkocht naar Griekenland in 1961 en kreeg de naam ‘Antonakis’.
Ze liep in hetzelfde jaar aan de grond, brak en werd total loss verklaard.
In 1941 kwam de ‘Empire Rennie’ in de vaart.
Na overname in 1942 werd het de ‘Frans Hals’ en ging varen voor Ph. van Ommeren.
Onder dezelfde naam voor Nievelt, Goudriaan & Co deed ze dat in 1946.
In datzelfde jaar veranderde ze alsnog van naam en werd ze de ‘Alchiba’.
Ze werd in 1956 naar Duitsland verkocht omdat ze te langzaam was voor een lijndienst.
Kreeg zwaardere laadgerei en de naam ‘Rheinfels’.
In 1968 werd ze weer verkocht, nu naar Cyprus als de ‘Peramataris’
Ze kreeg in 1975 brand in de machinekamer en werd daarna opgelegd.
Gesloopt in 1979.
Zowel de ‘Philips Wouwerman’, de ‘Van Der Helst’, de ‘Van Ruisdael’,’de ‘Vermeer’, de ‘Frans Hals’ en de ‘Gerard Dou’ waren motorschepen, oftewel van het type-X.
Terwijl de ‘Aert van der Neer’, de ‘van Honthorst’, de ‘van der Capelle’, de ‘Aelbert Cuyp’, en de ‘Pieter de Hoogh’ van het type-Y waren: stoomschepen.
De ‘Empire Halley’ was van 1941.
Ze werd in 1942 door de Staat der Nederlanden overgenomen.
Omgedoopt tot ‘Pieter de Hoogh’.
In die tijd voer ze in veel konvooien mee.
Ze ging in 1945 voor Nievelt, Goudriaan & Co varen.
Rederij Vinke & Co nam haar in 1947 over en ze kreeg de naam ‘Britsum’.
Ze vertrok in 1959 naar Japan om daar gesloopt te worden.
De ‘Emire Hazlitt’ was ook een stoomschip die in 1942 te water ging.
Overgenomen in 1943 kreeg ze de naam ‘Aelbert Cuyp’.
Ze ging voor de rederij van Uden varen in 1946 en veranderde haar naam in ‘Delfshaven’.
Werd verkocht en kwam in 1959 onder Liberiaanse vlag te varen als ‘Edina’.
Daarna in 1961 als ‘Confidence’ onder dezelfde vlag om in 1966 gesloopt te worden.
Afdankers
Het waren niet allemaal schepen uit de veertiger jaren die overgenomen werden.
De Amerikanen bouwden net na de Eerste Wereldoorlog een aantal schepen van het type: 1013.
Ze werden op werven gemaakt die aan de westkust lagen, vandaar de naam ‘West-schepen’.
Ze waren rijp voor de sloop voor de Tweede Wereldoorlog uitbrak.
Door een nijpend gebrek aan scheepsruimte werden enkele van die schepen door de Engelsen overgenomen.
In 1940 werd de ‘West Harshaw’ overgenomen door de Engelsen en kreeg ze de naam ‘Empire Oryx’.
Veranderde in 1941 weer in ‘Empire Robin’.
In maart 1942 werd ze door de Nederlandse Staat overgenomen en kreeg de naam ‘Ferdinand Bol’.
Ging voor de Rederij van Uden varen.
Kwam in juli 1942 bij dichte mist in aanvaring met het Noorse schip ‘Norse King’ ex-‘West Mahwah’ en zonk.
Haar bemanning werd gered.
Ook de Noren namen zo’n schip over, de ‘West Nahmah’.
Ze voer daarna onder de naam ‘Norse King’.
Na de aanvaring met de ‘Ferdinand Bols’ werd de ‘Norse King’ in december dat jaar door de ‘U-591’ getorpedeerd en raakte beschadigd, maar bleef drijven.
De volgende dag gaf de ‘U-435’ haar het genade schot waardoor ze zonk.
Van de bemanning werd niemand meer gevonden.
De ‘West Raritans’ uit 1919 werd eveneens overgenomen door de Engelsen die haar ‘Empire Mavis’ noemden.
De Nederlandse Staat nam haar daarna in 1942 over onder de naam ‘Jan van Goyen’.
Ze voer voor de rederij Cornelder & Zn.
Ging in 1946 over naar de Halcyon Line en kreeg de naam ‘Stad Maastricht’.
Werd verkocht naar Panama onder de naam ‘Amaver’.
In 1957 werd ze gesloopt.
Nog een foto van de ‘Stad Maastricht’ uit 1947 samen met de ‘Walcheren’ bij een werf.
De ‘Walcheren’ had ook wat namen gedragen.
Ze gleed in 1922 als ‘Porta’ in Stettin te water.
Liep in 1944 op een mijn en werd niet meer gerepareerd.
Weer opgelapt in 1946 en als herstelbetaling aan Nederland gegeven.
Ze ging voor de NV. Mij. Vrachtvaart varen.
In 1947 overgenomen door de Reederij Amsterdam.
Werd weer terugverkocht naar Duitsland.
Om als Panamese ‘Amonea’ in 1964 gesloopt te worden.
Snelheid
De Nederlandse Staat kocht ook een aantal snelle schepen aan.
Zoals de ‘Rembrandt’ en de ‘Terborch’.
Schepen die zo’n 16 mijl konden lopen.
De gewone Empires van het type North Sands haalden net 11 mijl.
De ‘Empire Trust’ ging in 1941 te water als een snel vrachtschip.
Ze werd in 1942 overgenomen en omgedoopt tot ‘Rembrandt’.
Het was een motorschip.
In 1945 kwam ze voor de VNS te varen en kreeg de naam ‘Amerskerk’.
Veranderde in dat jaar naar ‘Rijnkerk’ en dat veranderde nogmaals in ‘Rynkerk’.
Werd in 1963 gesloopt.
De ‘Terborch’ gleed als ‘Empire Albion’ in 1944 te water.
Ze werd in dat zelfde jaar overgenomen.
Een turbine schip, gebouwd voor snelheid.
Zoals reeds eerder geschreven zijn Empires een verzameling schepen.
Het verschil tussen een ‘Empire’ van het type North Sands uit de beginjaren 1940 en de ‘Terborch’ uit 1944 was groot.
Zelfs tussen de ‘Terborch’ en de ‘Rembrandt’ was het verschil al beduidend.
Ze ging in 1944 voor de VNS varen.
Voor de HAL in 1946.
In 1960 werd ze verkocht naar Panama onder de naam ‘Orient Merchant’.
Op het Erie meer liep ze aan de grond en raakte zwaar beschadigd.
Onder de naam ‘Zambezi’ ging ze in 1967 naar de sloper.
Scandinavian
Er werd nog een ander type schip in Engeland gebouwd, het type ‘Scandinavian’.
Minder bekend dan de grotere zusters waarover hiervoor werd geschreven.
Ze werd oneerbiedig de ‘The Hartlepool Jeep’ genoemd.
Het type ‘Scandinavian’ werd ontworpen door Wm. Gray uit West Hartlepool als een wat kleinere stoomschip voor algemeen gebruik.
Er werden zo’n 38 van dit type schip gebouwd.
Het waren onelegante werkpaarden voor lage snelheid, zonder glamour, maar ze bleken een bijzonder effectief ontwerp.
Ideaal geschikt voor de grillen van de oorlogstijd.
Met een laadvermogen van 4.700 ton, onbelemmerde gangboorden, hoge stevige verschansingen en alle uitrusting voor vrachtbehandeling boven en vrij van het hoofddek, waren ze bijzonder geschikt voor het vervoer van allerlei ladingen en bulkgoederen.
De ‘Empire Toilier’ gleed in 1942 te Troon in het water.
Ze werd overgenomen in 1943 en kreeg de naam ‘van Ostade’ en voer voor de NV. Houtvaart.
In 1947 ging ze varen voor de KNSM.
Werd in 1950 verkocht naar Engeland als ‘Etal Manor’, om in 1953 de naam ‘Moto’ te krijgen.
Werd wederom verkocht, nu naar Italië als ‘Tirso’, om dan onder Libanese vlag als ‘Hamal’ te gaan varen.
In 1969 werd ze gesloopt.
Bij de rederij Wm Müller & Zn. voeren ook ‘Scandinavians’ en wel de ‘Hispania’ uit 1943 en de ‘Iberia’ uit 1944.
Ze werden resp. in 1955 en 1956 overgenomen.
Ondanks dat het dezelfde type schepen zijn, hebben ze toch verschillen.
Zo heeft de ‘Iberia’ haar hoofdmasten anders geplaatst dan op de ‘Hispania’.
De ‘Hispania’ ging als ‘Empire Beaconsfield’ in 1943 van de hellng.
Werd in 1946 de ‘Hawkinge’ en in 1951 de ‘Angusbrae’ nog onder Engelse vlag.
Ze voer in 1956 onder Nederlandse vlag tot 1960.
Daarna werd ze onder Griekse vlag de ‘Dia’.
In 1964 zonk ze in de Golf van Biskaje.
De ‘Iberia’ ging in 1944 te water als ‘Empire Harcourt’.
Veranderde in 1946 van naam in ‘Baron Ailsa’.
Kwam onder Nederlandse vlag te varen in 1955.
Werd verkocht naar Griekenland en kreeg de naam ‘Cycladiki Doxa’ in 1962 en ‘Mount Sinai’ in 1964.
Gesloopt in 1972.
Ook Noorwegen had zo’n ‘Scandinavian’ overgenomen.
De ‘Empire Pilgrim’ werd de ‘Astrid’ in 1942.
In 1960 is ze gezonken.
De ‘Empire Tennyson’ had maar een heel kort leven.
Ze ging in maart 1942 te water en in oktober 1942 werd ze door de ‘U-175’ getorpedeerd en zonk.
Het waren werkschepen die overal terecht konden met hun lading, traag maar betrouwbaar.
Torpedonetten
Een aantal ‘Empire’ schepen werden voorzien van een installatie om torpedonetten te gebruiken.
De Engelsen meenden op die manier vijandelijke torpedo’s tegen te kunnen houden.
De Franse ‘Capitaine G. Lacoley’, ex-‘Empire Crown’, veranderde in 1961 van naam en vlag.
Ze werd nu de ‘Mparmpa Petros’ en ging varen onder Panamese vlag.
Liep in 1963 aan de grond en ging verloren.
Je kon zien aan een ‘Empire’ wanneer deze was voorzien van zo’n installatie.
Aan de hoofdmasten voor en achter waren lange bomen bevestigd, deze staken boven de eigenlijke masten uit.
Die zware netten moesten van achteren naar voren getrokken worden, tegen de stroomrichting in.
Het was een heidens karwei om de, van staaldraad gemaakte, netten te bevestigen en buitenboord te krijgen.
Ze moesten een paar meter van het schip hangen.
Ondanks de netten werden de ‘Empire Tourist’ en de ‘Empire Lakeland’ getroffen door torpedo’s en vergingen.
De ‘Empire Tourist’ werd door de ‘U-703’ getroffen en de ‘Empire Lakeland’ door torpedo’s van de ‘U-190’ en vergingen.
Soms moest als oefening alles uitgeprobeerd worden.
Die netten in het water meeslepen kostte veel vermogen en zo’n schip moest zich al gauw uit de veiligheid van een konvooi laten zakken.
Ze voer even alleen, geen prettige gedachte voor de bemanning.
Het bevorderde de snelheid van zo’n konvooi ook niet.
Het effect van veiligheid was nihil en kostbaar.
Deze netten zijn daardoor zelden daadwerkelijk gebruikt.
Einde
Ieder schip haalt z’n einde.
Het zij door torpedo’s, aanvaringen, strandingen, averij of gewoon bij een sloperij.
De ‘Empire Mortimer’, moe gevaren ergens in een verloren haven.
Ze heeft haar plicht gedaan en vele mijlen afgelegd.
Van 1943 t/m 1966 met verscheidene namen en onder vreemde vlaggen gevaren.
Alle soorten lading vervoerd.
Even mag ze voor de kant uitrusten voordat ze voorgoed verdwijnt.
Werven
De Britten konden het verlies aan schepen destijds niet op hun eigen werven opvangen.
Ze lieten daarom 60 schepen, naar eigen ontwerp, bouwen in de Verenigde Staten.
Ocean
De op de Amerikaanse werven gebouwde schepen van het type-North Sands werden ‘Ocean’ genoemd en kregen ook dat voorvoegsel.
Deze schepen werden nog steeds geklonken, met steenkool gestookt in Schotse vlampijpketels en voortgestuwd door een traditionele stoommachine.
Kolen hadden de Engelsen in overvloed in hun mijnen.
De eerste die van de helling afgleed was de ‘Ocean Vanguard’.
Ze werd in 1942 getorpedeerd door de ‘U-515’en verging.
De ‘Ocean Crusader’ ging te water in oktober 1942.
Ze werd in november 1942 getorpedeerd door de ‘U-262’ en verging.
Dit was wel een heel kort leven voor een schip.
De Amerikanen bouwden in een hoog tempo.
De verliezen aan geallieerde schepen waren aanzienlijk.
Soms gingen er twee schepen tegelijk te water.
Ook de ‘Ocean Might’ en de ‘Ocean Pride’ gingen gezamelijk te water.
De ‘Ocean Might’ had geen lang leven, ze ging in 1942 te water en zonk in het zelfde jaar.
Ze werd getorpedeerd door de U-109.
Voor de ‘Ocean Pride’ verliep het iets beter.
Ze ging gelijk met de ‘Ocean Might’ de helling af en voer tot 1966.
Kreeg in dat jaar als ‘Susana KL’ brand in de machinekamer en werd naar een sloper gebracht.
Wanneer een schip werd opgeleverd ging dat met de nodige ceremonie gepaard.
Halifax was ook een haven waar vandaan veel goederen verscheept werden.
De ‘Clan Keith’ ex-‘Ocean Verity’ verging in 1961.
Een andere ‘Ocean’ die wat verf kon gebruiken.
De Nederlandse Staat nam ook vier Ocean’s over.
Het waren de ‘Ocean Athlete’, de ‘Ocean Merchant’, de ‘Ocean Victory’ en de ‘Ocean Seaman’.
De laatste ging niet door omdat ze voor haar overname al gezonken was.
De ‘Ocean Athlete’ van 1942 kreeg na overname in 1943 de naam ‘Govert Flinck’.
Ze zou eerst de ‘Jan van der Heyden’ gedoopt worden.
Ging voor Wm. Ruys & Zn varen.
In 1947 kreeg ze de naam ‘Ternate’ en voer voor dezelfde firma.
Ze werd in 1959 verkocht naar Hong Kong als ‘Kasert’.
Die verkochten haar weer door naar China en kreeg de naam ‘Ho Ping Chi Shi Wu’.
Dat was een lange naam en dat veranderde in ‘Ho Ping 75’.
Daarna nog in ‘Zhan Dou 75’ om in 1985 gesloopt te worden.
De ‘Ocean Merchant’ werd in 1943 de ‘Jan Lievens’ nadat ze in 1942 te water ging.
Ze kwam eerst voor de KNSM te varen.
In 1946 werd het de ‘Amstelstad’ en ging voor de Reederij Amsterdam varen.
Verkocht naar Taiwan in 1959 als de ‘Dunn’.
Doorverkocht naar China in 1960 als ‘Ho Ping 26’ en in 1967 als ‘Zhan Dou 26’.
Gesloopt in 1984.
De ‘Ocean Victory’ uit 1942 werd de ‘Jan Steen’ in 1943.
Ze ging eerst voor de SMN varen.
Daarna in 1946 voor de Reederij ‘Amsterdam’.
Verkocht in 1959 naar Taiwan als ‘Polly’.
In 1963 werd ze gesloopt .
Hoe meer je zoekt, hoe meer foto’s je van Ocean-schepen vindt.
Zoals van de ‘Ocean Fame’ in de havenplaats Halifax.
Dan als ‘Firby’ in Zuid-Afrika.
Fort
De Canadezen leverden ook hun oorlogsbijdragen op hun werven en bouwden voor de Engelsen de nodige schepen.
Dit maakte deel uit van een gecoördineerde inspanning van de geallieerden waarbij op Engelse, Amerikaanse en Canadese werven schepen werden gebouwd van een standaard die bekend stond als het type ‘North Sands’.
Er werden zo’n 400 schepen van allerlei typen door hun gebouwd.
Het ‘Empire Liberty’ ontwerp van al die schepen was van JL Thompson & Sons, Sunderland in Engeland.
Snel en eenvoudig te maken.
Canadese werven weken soms af van het ontwerp en bouwden het type North Sands, Canadian of Victory.
Schepen van het type ‘North Sands’ werden nog geklonken, voorzien van Schotse ketels met een voortstuwing door een stoommachine.
Canadians en Victory’s werden gelast en sommige schepen waren oliestokers.
De ‘Fort’ schepen kregen vaak na het voorvoegsel de naam van een fort, ‘Park’ schepen logischerwijs namen van parken.
Het is moeilijk het onderscheid te zien tussen dat soort type schepen.
Een goede indicatie is de plaatsing van de reddingsboten.
Er gleden van de Canadese werven zo’n 190 ‘Fort’ schepen.
Ze bouwden die schepen ook voor de Amerikanen die ze weer uitleenden aan de Engelsen!
Zo’n ‘Fort’ schip kwam ook onder Nederlandse vlag te varen en wel de ‘Buys Ballot’ in 1948.
Ze ging in 1943 als ‘Fort Orleans’ te water.
Haar rederij werd Zeetransport NV. om in 1949 de naam ‘Laagkerk’ te krijgen en voor de VNS ging varen.
Ze was van het type Victory en werd in 1959 gesloopt.
De schepen veranderden net zo snel van naam, als ze gebouwd werden.
Al gelang hun doel was waar ze voor kwamen te varen.
De ‘Fort Langley’ en de ‘Fort Charlotte’ waren ondersteuningsschepen voor de marine, maar werden bemand door koopvaardijmensen.
Zo’n ondersteuningsschip was ook de ‘Hr.Ms. Vulkaan’.
Deze heeft een korte periode voor de Koninklijke Marine gevaren.
Ze werd te Canada in 1944 gebouwd voor de Engelsen als ‘HMS. Beachy Head’.
Werd in 1978 gesloopt.
Er werden éénentwintig van dat soort schepen door de Engelsen besteld.
De laatste vier kwamen als zodanig nooit te water, werden niet afgebouwd.
De ‘Rattray Head’ werd later als koopvaardijschip ‘Iran’ in 1946 afgebouwd.
In 1948 verkocht naar Argentinië als ‘Mabel Ryan’.
Het eerste schip dat werd gebouwd was de ‘Fort St. James’, de kiellegging was op 23 april 1941 en 15 oktober opgeleverd.
De ‘Fort St James’ werd pas in 1992 uit de boeken geschreven!
De ‘Fort St James’ had haar kont nog niet in het water of de volgende kiellegging werd al weer gedaan.
Niet alle schepen haalden die respectabele leeftijd, sommige waren minder fortuinlijk.
Zoals de ‘Fort Pleasant’, de ‘Fort Chilcotin’ of de ‘Fort Babine’.
Ze werden respectievelijk door de ‘U-510’ en de ‘U-172’ getorpedeerd en zonken.
De ‘Fort Babine’ werd door vliegtuigbommen getroffen ter hoogte van Portugal.
Raakte zwaar beschadigd en zonk.
Ze werd versleept door de ‘HMS. Properous’ en de Nederlandse sleper ‘Schelde’ op weg van Gibraltar naar Engeland.
Sommige schepen hadden een lang leven voor zich.
Schepen die na de oorlog onder verschillende vlaggen kwamen te varen.
Japans, Grieks of Liberiaans, veel landen hadden schepen nodig.
De Japanse ‘Tenyo Maru’ ex-‘Fort Bell’, het Griekse ‘Yiosonas’ ex-‘Fort St. Croix’ of de Liberiaanse ‘Violando’ ex-‘Alexandra Park’.
Hun namen mogen dan veranderen, hun bouw bleef hetzelfde.
Kwamen beter in de verf te zitten en werden goed onderhouden.
Park
Er werden ongeveer 100 schepen gebouwd voor de Canadese regering door hun eigen werven.
Ze waren gelijk aan de Fort-schepen en de Ocean’s die voor de Engelsen gemaakt werden.
De ‘Ocean’ werden door de Amerikanen gebouwd.
Fort-schepen voeren onder Engelse vlag, Park-schepen onder de Canadese.
Parkschepen zijn vernoemd naar lokale en nationale parken in Canada.
Deze schepen hadden een draagvermogen van 10.000 ton.
Ze werden aangedreven door kolen gestookte ketels en een drievoudige stoommachine die één schroef aandreef.
De rompen van het type ‘Park’ waren geklonken.
De ‘Jasper Park’ werd in 1942 te water gelaten, ze was het eerste schip van het type ‘Park’ dat verloren ging.
Ze voer voor de Park Steamship Compagny.
Een rederij van de Canadese regering, ze hadden zo’n 400 schepen in beheer.
Ze werd door de ‘U-177’ getorpedeerd.
Vier opvarenden kwamen hierbij om, de rest van de bemanning ging in de sloepen en werden later gered door de ‘HMAS. Quiberon’ en de ‘HMAS. Quickmatch’.
Weer eentje klaar, de ‘Westend Park’ 1944-1971.
Ze was de 300-ste die te water ging, er zouden nog een aantal volgen.
De ‘Triland’ was eerst de ‘La Salle Park’ van het type North Sands.
Te water in 1944 en in de zestiger jaren gesloopt.
Canada bouwde ook een negentig-tal schepen voor de Amerikaanse overheid, die deze schepen op haar beurt weer uitleende aan de Engelsen!
Gebouwd volgens hetzelfde ontwerp, maar olie gestookt.
Deze schepen gleden vaak van de scheepshelling als een Park-schip om vervolgens van naam te veranderen in een Fort-schip.
Andersom gebeurde dat ook.
Ook Park-schepen veranderden van vlag en naam.
Al bleef de ‘Seaboard Pioneer’ onder Canadese vlag varen.
De ‘Sapperton Park’ echter veranderde van naam en vlag.
In 1948 in ‘Royston Grange’, maar bleef onder Canadese vlag.
Om in 1949 als ‘Yiannis’ naar Griekenland verkocht te worden.
Ze vond in 1967 haar sloper.
De ‘Fort Chimo’ werd in 1943 opgeleverd.
Om daarna als ‘Belwoods Park’ onder Engelse vlag te gaan varen.
Ze ziet er haveloos uit en haar romp kon zeker een verfbeurt gebruiken.
Daar was weinig tijd voor, er moest gevaren worden.
Overal waren voorraden nodig.
Ze werd in 1967 gesloopt.
Park-tanker
Dertien Park-schepen werden als tanker gebouwd.
Qua uiterlijk was er geen onderscheid te zien met Park droge ladingschepen.
De ‘Quentico Park’ voer onder verschillende namen.
Nog een Park-tanker, deze voer ook onder Noorse vlag.
De ‘Ranella’ ook onder Noorse vlag.
Nog een Park-tanker.
Laatste
De ‘Gaspesian Park’ was het laatste schip dat werd opgeleverd in Canada voor de geallieerden, dat gebeurde op 22-07-1945.
In 1946 kreeg ze de naam ‘Mont Gaspe’ om in 1954 nogmaals te veranderen in ‘Polyxeni’ en onder Costa Ricaanse vlag kwam te varen.
Ze strandde in 1965 bij Victoria (Br) en werd in dat zelfde jaar naar Valencia gesleept en gesloopt.
Canadese Scandinavian
De Canadezen bouwden ook een aantal ‘Scandinavian’s’ volgens Engels voorbeeld.
Er werden daar 43 van gemaakt en bleven onder Canadese vlag varen.
De ‘Maisonneuve Park’ ging in 1944 te water en liep in 1945 op een mijn en zonk.
De ‘Oakmount Park’ ging pas in 1983 naar de sloper.
De Deense ‘Kalø’ kwam ook uit Canada, toen was ze nog de ‘Victoria Park’.
De ‘Liscomb Park’ ging in 1944 te water om in 1955 verkocht te worden naar Noorwegen als ‘Orland’.
Het jaar 1972 werd haar einde bij een sloper.
Ook een Canadese ‘Scandinavian’ kwam onder Nederlandse vlag te varen.
Dat schip ging in 1945 als ‘Hamilton Park’ te water om in 1948 onder de naam ‘D’Arcy McGee’ rond te varen.
Ze werd aangekocht in datzelfde jaar door de Halcyon Lijn NV. en kreeg de naam ‘Stad Dordrecht’.
In 1962 werd ze verkocht naar Italië en in 1972 gesloopt.
Oud
De Amerikanen hadden ook nog wat oude onooglijke schepen varen die al rijp voor de sloop waren.
Door de urgentie van scheepsruimte werd hun sloop even uitgesteld.
Ze brachten nog gewoon hun vracht rond, wel in veilige wateren!
Zoals de ‘Norlago’, de ‘Norindies’ die beide in 1920 als ‘Fargo’ en ‘Lake Furnas’ te water gingen.
Ze werden zelfs in 1945 nog naar China verkocht.
In het jaar 1952 werden ze dan toch gesloopt.
De ‘Lake Filson’ uit 1919 werd in 1940 aan Rusland verhuurd en kwam onder de naam ‘Kamchatka’ te varen.
Ze waren van het type 1099.
Einde
De Engelse ‘Avondale Park’ en de Noorse ‘Sneland I’ werden getorpedeerd in de Firth of Forth door de ‘U-2336’ en gingen verloren.
Het waren de laatste schepen die getorpedeerd werden in de Tweede Wereldoorlog en wel op 07-05-1945.
Van de ‘Avondale Park’ gingen twee levens verloren.
De overlevende hiervan gingen in de sloepen en werden door een Engels oorlogsschip gered.
De Noorse ‘Sneland I’ werd in 1922 opgeleverd als ‘Ingeborg’ in het toenmalige Stettin.
Haar bemanning werd, op zes na, gered door de ‘HMT. Valse’ en de ‘HMT. Leicester City’ en overgebracht naar de Noorse ‘Selvik’.
De ‘Leicester City’ (vernoemd naar een voetbalploeg) uit 1934 werd in 1939 door de Engelse marine gevorderd.
Daarvoor was ze een visserijschip uit Grimsby.
Ze werd aangepast tot mijnenveger en veranderde haar naam in ‘HMT. Leicester City’.
Dit soort schepen werd overal voor gebruikt.
Niet alleen de kustwateren, maar ook de Noordelijke Atlantische Oceaan en de Arctische zeeën waren hun domein.
In 1946 werd ze weer teruggegeven aan haar eigenaars tot ze verging in 1953.
In de Eerste Wereldoorlog werd een type trawler ontwikkeld die zowel als mijnenveger, escorteschip en anti-onderzeeboot kon dienen.
Na die oorlog werden ze voornamelijk als visserijschepen gebruikt.
Het bleken zeewaardige vaartuigen te zijn die in 1939 wederom door de Engelse marine gevorderd werden om te dienen waar ze oorspronkelijk voor gebouwd waren.
Ze werden ‘Her Majesty’s Trawlers’ HMT genoemd en het waren er zo’n 517.
Nu werden deze anti-onderzeeboot trawlers in de Tweede Wereldoorlog uitgerust met ASDIC en een paar rekken voor dieptebommen.
De ‘HMT. North Ness’ gleed in 1917 te water als ‘Andrew Sack’.
Het waren kleine schepen waar de U-boten weinig vat op kregen.
De ‘HMT. Northern Pride’ gleed in 1936 te water in Bremerhaven.
Ze werd daar gebouwd als een soort van herstelbetaling uit de Eerste Wereldoorlog.
In 1939 door de marine gevorderd tot ‘HMT. Northern Pride’.
Om in 1945 weer teruggegeven te worden aan haar eigenaars.
Haar einde kwam in 1964 bij de sloper.
De ‘HMT. Valse’ met één van haar zusterschepen de ‘HMT. Foxtrot’ behoorden tot de Dance-klasse, er waren meer klassen voor dat soort schepen.
Er zat wel verschil in uitvoering tussen die twee wereldoorlogen!
De ‘HMT. Swansea Castle’ en ‘HMT. Rugby’ voeren in beide.
De ‘HMT. Rugby’ gleed al in 1900 te water, degelijk geklonken!
Na de oorlog werden al die schepen weer teruggegeven aan hun eigenaren die er veelal weer vissersschepen van maakten.
De Noorse ‘Selvik’ liep in 1920 als ‘Hiram II’ van stapel.
Ze kreeg de naam ‘Selvik’ in 1935.
In 1955 strandde ze als ‘Gatt’ bij Hoek van Holland en ging verloren.
De ‘U-2336’ was een nieuw type onderzeeboot die geheel onder water kon functioneren.
Ze was ontwikkeld om ook bij ondiepten te kunnen aanvallen.
Ontploffing
Soms ging het niet goed en ontplofte een schip.
Zoals de ‘Green Hill Park’ opgeleverd in 1943.
In maart 1945 werd de ‘Green Hill Park’ in de haven van Vancouver klaar gemaakt voor een reis naar Australië.
Ze was onder meer beladen met 1985 vaten onversneden whisky en 94 ton natriumchloride.
Vermoedelijk heeft wat gelekte whisky vlam gevat.
Toen het vuur de natriumchloride bereikte volgde een enorme explosie.
Het onfortuinlijke schip werd weggesleept en ergens aan de grond gezet.
Dagen smeulde het vuur nog na.
Ze bleef echter drijven.
Werd weer opgelapt en verkocht in 1946 naar Panama onder naam ‘Phaeax II.
Voer door tot 1967.
De grootste klap veroorzaakte de onder Engelse vlag varende ‘Fort Stikine’.
Ze werd in Canada gebouwd voor de Amerikanen die haar uitleende aan Engeland!
Ze ontplofte in Bombay op 14-04-1944, mogelijk door onachtzaamheid tijdens het lossen.
Ze was geladen met balen katoen, goud en 1400 ton munitie.
Twee enorme explosies verwoestten het havengebied, waar honderden mensen bij omkwamen en de daar aangemeerde schepen, waaronder drie Nederlandse, vervormden tot schroothopen.
In tijd van oorlog nam men het niet zo nauw met belading van schepen en werden gevaarlijke ladingen achteloos in de ruimen gepropt.
De drie Nederlandse schepen waren de ‘Generaal van Swieten’, de ‘Generaal van der Heyden’ en de ‘Tinombo’.
Zij voeren alle voor de KPM.
Onderhoud
In oorlogstijd kon er maar weinig onderhoud aan dat soort schepen gedaan worden.
Varen en blijven varen was het devies.
Na die tijd gold dat nog steeds.
Er moest gevaren worden, de tekorten moesten aangevuld worden.
De verfkwast kwam pas in actie als er wat tijd over was.
Veel schepen voeren in de wintertijd naar Canada om daar te worden geladen met graan of hout.
Dat naar warmere streken gebracht moest worden.
De verf scheurde door het uitzetten van de stalen delen door de grote temperatuurs verschillen.
De zoute omgeving veranderde deze schepen in roestbakken.
Er werd veel van deze schepen gevergd.
Vele doorstonden de tand des tijds, maar eens komt de brander van de sloper.
Verder met het vervolg, over schepen die hun eigen geschiedenis bepaalden met de mensen die erop voeren.
Leuk om Beting te ontvangen.
30 jaar geleden bestond deze titel voor een tijdschrift speciaal voor sleepboten