Schepen 02

 

…Het verhaal werd wel erg lang en heb het daardoor maar in drieën gesplitst.
Dit deel begint met een schip dat in grote getale geproduceerd werd.

 

Liberty

 

Nadat Amerika in december 1941 bij de oorlog betrokken raakte, werd de noodzaak om meer schepen te maken urgenter.
Om deze schepen nog sneller te kunnen bouwen werden ze gelast en werden er meer wijzigingen in het ontwerp aangebracht.
Zo ontstond uit al die schepen de ‘Liberty’.

Triple-expansie stoommachine.

 

Kreeg oliegestookte waterpijpketels, maar werd nog steeds voortgestuwd door een betrouwbare triple-expansie stoommachine die haar een snelheid van hoogstens 11 mijl gaf.

 

 

Zwaar weer.

 

Tekening Liberty.

 

De eerste Liberty die te water ging, was de ‘Patrick Henry’ op 26-12-1941.
Onder groot vertoon gleed ze als ‘het lelijk eendje’ van de helling.
Zo’n naam paste niet bij dat soort schip.
Algauw werd ze de ‘Liberty’ genoemd, een veel toepasselijker naam.
Na haar volgden nog zo’n 2742 van dat type schip, gemaakt op 18 Amerikaanse werven.
In vier jaar tijd werd dit enorme aantal gebouwd, het nog steeds bestaand record voor één type schip.

Ceremonie bij de eerste Liberty de ‘Patrick Henry’.
Hier glijdt ze van de helling.
Proefvaart van de ‘Patrick Henry’.
De ‘Patrick Henry’ in dok.

 

Tekening Liberty.

 

De ‘Benjamin Walters’ die in juli 1944 werd opgeleverd behoorde tot het laatste schip dat werd gebouwd aan de Westkust.
Als allerlaatste was de ‘Albert M. Boe’, die op 26-09-1945 werd opgeleverd.

Eén van de laatst gebouwde Liberty, de ‘Benjamin Warner’ 1944-1971.
De laatste Liberty, de ‘Albert M. Boe’.

 

Tekening Liberty.

 

Om dat resultaat te bereiken werden veel extra werven aangelegd, zowel aan de Ooskust als aan de Westkust.
Werven die voorheen een enkel schip bouwde en geen enkele ervaring hadden in massaproductie.
De productie methode werd afgekeken bij de Fordfabrieken, die auto’s aan de lopende band leverden.

Van de helling de ‘Charles Carroll’.
Koud op de werf.
Drukte op de werf.
Werf met op de voorgrond de ‘Zebulon Baird Vance’.
De ‘Zebulon Baird Vance’ gaat in 1941 te water.

 

Het devies op veel werven was: sneller bouwen dan de Duitsers ze konden laten zinken.

De Wilmington werf.
Gaat er weer één te water.
Nog één te water.
Lopende band werk.
Moet nog wat afgewerkt worden.
Wachten op de ankerkettingen.
Afbouwen van Liberty’s.
Op de voorgrond de ‘John C. Fremont’ 1941-1945.
De ‘John C. Fremont’ vaart thuis.

 

De ‘John C. Fremont’ kwam in 1941 in de vaart en liep in 1945 op een mijn.
Werd daarna gesloopt.

De afbouwkade.
Afbouw Liberty’s.
Een Liberty in opbouw.
Op een rij.

 

De werkzaamheden gingen ook ’s nachts door.

Er werd ’s nachts doorgewerkt.
Fairfield bij nacht.
Zelfs ’s nachts gingen schepen te water.

 

Ieder schip ging op gepaste wijze met de nodige ceremonie van de helling.
Sommige zijdelings.

Stapelloop van de ‘William Clark’.

 

De scheepshelling was nog niet afgekoeld of de kiellegging voor de volgende Liberty werd al gedaan.

Zijdelings te water, de ‘James Eagan Layne’.
Ook zijdelings te water, de ‘Charles Brantley Aycock’.
Kranen in de feeststand.
Met gepast ceremonieel.
Klaar voor gebruik.

 

Tekening Liberty.

 

Als prestige object werd de ‘Robert E. Peary’ in vier dagen en nog wat uren gebouwd, dat gebeurde in 1942!
Haastige spoed is soms goed, want ze werd in 1963 pas gesloopt.
De bouw van deze schepen gebeurde op grote schaal en in een hoog tempo.
In 1943 gleden er ergens per dag drie schepen het water in.
Gemiddeld zaten er 42 dagen tussen de kiellegging en de oplevering.

Veel volk op de been.
Het water in.
Klaar in vier dagen en nog wat uren.
Proefvaart van de ‘Robert E. Peary’.

 

Al snel kregen de eerste schepen last van scheuren in romp en dek.
Sommige schepen gingen ten onder omdat ze spontaan in tweeën braken.
Het ontwerp had zwakke punten in de constructie.
De oorzaak van de problemen en het breken van deze schepen werd eerst gezocht bij de scheepswerven, waar de schepen in grote haast werden gebouwd en bij het gebruik van ongeschoold personeel.

Lasvrouw.

 

Het waren vooral vrouwen die het laswerk deden.

De ‘Helena Modjeska’.

 

Bij nadere inspectie bleek, net als bij de T2-tankers, dat deze breuk het gevolg was van de eigenschappen van het staal en het laswerk.
Vaak waren de schepen ook overbeladen met een slechte gewichtsverdeling.

 

 

De ‘Quartette’.
De ‘Eleni K’ ligt er niet goed bij.
De ‘Eleni K’ gebroken.
De ‘Valery Chkalov’ ex-‘Alexander Baranoff’ 1943-1965.
De gebroken ‘Valery Chkalov’ in 1944.
De delen van de ‘Valery Chkalov’ weer één geheel.
De ‘Joseph Augustin’ gebroken.

 

Tekening Liberty.

 

Het waren ook erg natte schepen, met een vlak dek en te langzaam om zonder escorte in konvooien te opereren.
Onderhoud werd er ook weinig gedaan.
Het was varen en doorgaan.

De ‘William T. Sherman’ 1942-1971.
De ‘Jacob A. Westervelt’ 1944-1972.
De ‘William H. Jackson’ 1943-1968.
Op de voorgrond de ‘Andrew G. Curtin’ 1943, ze werd getorpedeerd in 1944.

 

Schepen met de nodige zeemijlen op hun teller.

De ‘Hoke Smith’ 1943-1967 met torpedonetten uit.
Als de ‘Thora Dan’.
De ‘Thora Dan’ voor de kant.
De ‘Mastro Hellios II’ ex-‘Thora Dan’.

 

De ‘Thora Dan’ voer slechts een jaar voor een Deense rederij.
Het voldeed niet en werd dus gauw doorverkocht.

Er voeren nog genoeg Liberty’s voor andere Deense rederijen.

De ‘Grønland’.
De ‘Else Maersk’.
De ‘Nevada’ van de DFDS.
De ‘Oregon’ van dezelfde rederij.

 

Veel Liberty’s werden uitgeleend of verkocht.
Zo nam Griekenland 98 van die schepen over.

Een door de Grieken overgenomen Liberty .
De ‘Atlantic Trader’.

 

Onder Nederlandse vlag kwamen zo’n 40 Liberty’s.
De meeste aangekocht door de Nederlandse Staat, sommige door rederijen die gewoon schepen nodig hadden.
Deze schepen waren nodig om de Nederlandse koopvaardijvloot weer op sterkte te brengen en de verliezen te compenseren.

 

Eerste

 

De ‘Blijdendyk’ had al namen genoeg gehad voor ze als eerste Liberty aan de Nederlandse regering werd overgedragen.
In het kader van ‘Herstelschade Wet’ werd dit schip aan Nederland toegewezen als compensatie voor de reeds geleden scheepsverliezen.

De ‘Fort Orange’ 1943-1967.
Nogmaals de ‘Fort Orange’.

 

Op de helling in 1943 heette ze nog ‘Tobias Lear’.
Daarna werd ze even de ‘Bosboom’ genoemd.
Ze kreeg in 1946 aanvankelijk ook nog de naam ‘Erasmus’ toe bedeeld, maar dat werd aan een ander schip gegeven.
Om tenslotte als ‘Fort Orange’ onder Nederlandse vlag te gaan varen voor de NASM (HAL).

De ‘Blijdendyk’.
Als de ‘Blydendyk’.

 

In 1947 werd ze de ‘Blijdendyk’ genoemd, om in 1953 te veranderen in ‘Blydendyk’.
Daarna verkocht in 1957 naar Italië waar ze de naam ‘Transilvania’ kreeg.
In 1965 weer doorverkocht naar Libanon als de ‘Mount Athos’.
Ze liep in 1967 aan de grond en werd als verloren opgegeven.

De ‘Transilvania’.
Als ‘Mount Athos’.

 

Daarna werd de ‘Washington Allston’ overgenomen.

Op de achtergrond de ‘Washington Allston’ 1944-1966.
De ‘Washington Allston’.

 

Ze werd daarna de ‘Thorbecke’ genoemd.

De ‘Thorbecke’ in 1946.
De ‘Lutterkerk’.

 

Tekening ‘Lutterkerk’.

 

De ‘Maria Despina’.

 

De ‘Thorbecke’ veranderde haar naam in 1947 als ‘Lutterkerk’ en voer voor de VNS.
Werd weer verkocht in 1962 naar Griekenland als de ‘Maria Despina’ om in 1966 aan de grond te lopen.
Ze werd als verloren beschouwd.
Daarna opgekocht om verbouwd te worden tot kraanschip ‘El Alamein’.

Ook de ‘Hugo de Groot’ werd door de Nederlandse Staat overgenomen.

De ‘Hugo de Groot’.
Als ‘Amstelpark’.
Als de ‘Severn River’.
Hier de ‘Angelic’.

 

Tekening Liberty.

 

De ‘Hugo de Groot’ ging voor de SMN varen.
Als ‘J. H. Drummond’ ging ze in 1944 te water.
Om in 1966 als ‘Angelic’ te worden gesloopt.

Zo ook de ‘Erasmus’.
De Nederlandse Liberty’s kregen namen van historische denkers.

De ‘Horace Williams’ 1943-1971 in oorlogsgrijs.
Als de ‘Erasmus’.
De ‘Lemsterkerk’.

 

De ‘Erasmus’ werd door de Nederlandse Staat in 1947 overgenomen.
Nadat ze eerst onder de naam ‘Horace Williams’ in 1943 te water ging.
Ze ging daarna onder de naam ‘Lemsterkerk’ voor de VNS varen.
In 1962 werd ze verkocht en ging onder Libanese vlag andere namen varen.
Haar sloop was in 1971.

De ‘Kamerlingh Onnes’ werd ook door de Nederlandse Staat in 1947 overgenomen.
Ze ging als ‘George L. Baker’ in 1943 te water.
Kreeg in 1950 de naam ‘Tomini’ en voer voor de Wm. Ruys & Zn.
In 1957 werd haar naam veranderd in ‘Texel’, om daarna in 1962 verkocht te worden als o.a. ‘Brother S’ en onder Panamese vlag kwam.
Haar sloop was in 1969.

De ‘Kamerlingh Onnes’.
Nogmaals de ‘Kamerlingh Onnes’.
De ‘Tomini’.
De ‘Tomini’ nu in het grijs.
De ‘Texel’.
Als ‘Brother S’.

 

De ‘Paul Chandler’ uit 1943 werd ook door de Nederlandse Staat in 1947 overgenomen.
Ze ging als ‘Jeroen Bosch’ voor de Fa. Vinke & Co varen.
In dat zelfde jaar werd haar naam gewijzigd in ‘Ootmarsum’.
Kreeg in 1949 de naam ‘Joost van de Vondel’ en ging voor de Montaan Transport Mij. varen.
In 1953 werd ze verkocht en haar naam veranderde in ‘Sparto’, ze voer onder Panamese vlag.
Daarna in 1964 verkocht naar Griekenland en Cyprus onder de naam ‘Irena’.
Gesloopt in 1971.

De ‘Paul Chandler’ 1943-1971.
De ‘Jeroen Bosch’.
Nogmaals de ‘Jeroen Bosch’.
De ‘Ootmarsum’.
Als ‘Joost van de Vondel’.
De ‘Sparto’.
Als ‘Irena’.

 

Tekening Liberty.

 

De ‘William G. Fargo’ uit 1943 werd ook al door de Nederlandse Staat in 1947 aangekocht.

De ‘William G. Fargo’ 1943-1967.

 

Ze ging als ‘Jacob Cats’ voor de Scheepvaart & Steenkolen Mij. varen.
Vooraleer om, om onduidelijke reden, de naam ‘Zeventien’ te krijgen.
In 1949 onder haar naam ‘Jacob Cats’ voer ze voor Motaan Transport Mij.
Werd in 1950 verkocht naar Liberia en kreeg de naam ‘Agioi Victores’.
Kreeg in 1960 de naam ‘Effi II’ en in 1962 de naam ‘Ayios Dimitris.

De ‘Jacob Cats’.
De ‘Agioi Victores’.
Als ‘Ayios Dimitris’.

 

In 1965 verdween ze naar Taiwan om in 1967 te worden gesloopt.

De ‘George P. McKay’ werd om dezelfde redenen in 1943 overgenomen.
In 1947 kreeg ze de naam ‘Hemony’ en kwam voor VNS te varen.
Haar naam veranderde in dat jaar in ‘Leopoldskerk’ en bleef voor de VNS varen.

Als ‘Hemony’.
Als ‘Leopoldskerk’.
De ‘Atticos’.

 

In 1962 werd ze verkocht en ging ze onder Libanese vlag varen als ‘Atticos’.
Ze werd in 1969 gesloopt.

De ‘Vernon L. Parrington’ werd eveneens in 1946 overgenomen door de Nederlandse staat.
In 1943 was de Liberty onder die naam te water gelaten.
Ze kreeg in 1947 de naam ‘Filips van Marnix’, maar voor ze onder die naam kwam brak er brand uit.
Er werd geprobeerd een andere Liberty te kopen, wat niet lukte.
Met maanden vertraging kwam ze uiteindelijk in de vaart en ging varen voor Ph. van Ommeren.
In het zelfde jaar veranderde ze weer van naam en werd nu de ‘Loosdrecht’ voor dezelfde rederij.

De ‘Vernon L. Parrington’ 1943-1971.
Hier als de ‘Filips van Marnix’.
Als de ‘Loosdrecht’.
De ‘Crescent’ op de rotsen.

 

Ze werd in 1961 verkocht en kreeg de naam ‘Crescent’ en voer onder Panamese vlag.
Er werd flink met de eigendomsrechten gerommeld.
Het schip werd opgelegd en door een zware storm verdaagde ze in 1962 in Hong Kong op de rotsen.
Ze werd weer vlotgebracht en als verloren verklaard.
In 1963 was ze gesloopt.

Tekening Liberty.

 

Nog een paar zgn. Nederlandse Liberty’s.
Eveneens overgenomen door de Nederlandse Staat.
Aangepast aan de Hollandse eisen en direct in de vaart genomen.

De ‘Augustin Stahl’ gleed in 1944 haar element in.
Werd in 1947 overgenomen, kreeg de naam ‘Van ’t Hoff’ en voer voor Fa. Wm Ruys & Zn.
Haar naam veranderde weer, het werd nu ‘Tomori’ in 1950, maar bleef bij dezelfde rederij varen.
Verkocht in 1960 naar Griekenland en haar naam veranderde in ‘Thetis’.
Daarna naar Liberia als ‘Marmaron’ om gesloopt te worden in 1969.

De ‘Van ’t Hoff’.
Als ‘Tomori’.
De ‘Thetis’.
Als ‘Marmaron’.

 

De ‘Boerhave’ ging als ‘George H. Flanders’ in 1943 te water.
Ze kreeg de naam ‘Boerhave’ in 1947 en voer voor Nievelt, Goudriaan & Co.
In 1947 veranderde dat in ‘Alamak’.
In 1958 verkocht naar Italië en ging verder als ‘Gerdomo Campanella’.
Ze verdaagde naar Polen en werd ze ‘Huta Ferrum’.
Haar sloop was in 1972.

De ‘George H. Flanders’ 1943-1972.
De ‘Boerhave’.
Als ‘Alamak’.
Nog een keer de ‘Alamak’.
De ‘Huta Ferrum’.

 

De ‘Berlage’ was een schip dat uit de mottenballen werd gehaald.
Ze lag in 1946 opgelegd op de Hudson rivier waar veel meer overtollige schepen terecht kwamen.
Van 1943 tot 1946 had ze als ‘Lucius Fairchild’ rondgevaren

De ‘Lucius Fairchild’ 1943-1968.

 

In 1947 opgekocht door de Nedelandse Staat en ging voor de JCJL varen.
In 1950 kreeg ze de naam ‘Amstelvaart’ en haar rederij werd Reederij ‘Amsterdam’.
In 1960 verkocht naar Hong Kong, maar kwam onder Panamese vlag te varen.
Als ‘Vigilant’ werd ze in 1968 gesloopt.

Als de ‘Berlage’.
De ‘Amstelvaart’.
Nogmaals als ‘Amstelvaart’.
Als ‘Vigilant’ in Vancouver.

 

De ‘Bredero’ lag ook al ergens op een rivier te roesten voordat ze in 1947 overgenomen werd door de Nederlandse staat.
Ze gleed in 1943 als ‘S. Hall Young’ te water om in 1946 opgelegd te worden.

De ‘Bredero’ 1943-1967.

 

Het was geen fortuinlijk schip.
In 1947 brak er tweemaal brand op haar uit, ze kon blijven doorvaren.
Ze kreeg de naam ‘Lekkerkerk’ in 1948 en de Nederlandse Staat bleef eigenaar.
In 1949 liep ze ergens aan de grond en werd weer vlotgetrokken.

Als ‘Lekkerkerk’.

 

Tekening ‘Lekkerkerk’.

 

Voer eerst voor de VNS die als beheerder optrad, om in 1950 overgenomen te worden door de SMN onder dezelfde naam.
In 1951 ging ze weer voor de VNS varen.
Werd verkocht naar Griekenland in 1961 en kreeg de naam ‘Maria Santa’.
Om in 1967 naar de sloper te varen.

Ook de ‘Zeeman’ kwam uit de mottenballen vandaan.
Van 1943 tot 1946 droeg ze de naam ‘L.H. McNelly.

Als ‘Zeeman’.
De ‘Zeeman’ voor anker.
De ‘Trompenberg’.
De ‘Trompenberg’ in charter.
De ‘Trompenberg’ nogmaals.

 

In 1947 opgekocht door de Nedelandse Staat en ging voor Wm. Ruys & Zn. varen.
In 1950 ging ze dat voor Vinke & Co doen en kreeg de naam ‘Trompenberg’.
In 1951 werd haar rederij de Stoomboot Mij. ‘Hilligersberg’ en bleef onder dezelfde naam.
Werd in 1959 verkocht en verging in 1969.

Een groot aantal Liberty’s die onder Nederlandse vlag voeren legden vele zeemijlen af.
Vaak onder goede gesternte, maar het zal er niets aan afdoen dat het zwaar werken was.

 

Tekening Liberty.

 

SAM-schepen

 

De Engelsen namen, onder bepaalde regelingen, 90 Liberty’s over.
Omdat die schepen geleend waren van de Amerikanen en na de oorlog terug gegeven moesten worden, werden zij met een voorvoegsel aangeduid.
Het werden zgn. SAM-schepen.

Het SAM-schip de ‘Saminver’.
De ‘Samfeugh’.
De ‘Samlong’.
De verlaten ‘Samlong’.
De ‘Samingoy’ 1944-1967.
De ‘Samcalia’ 1943-1971.

 

De schepen kregen voor ze gedoopt en van de helling gleden eerst een naam zoals gebruikelijk was bij de Amerikanen.
Zodra de kont van dat schip het water raakte veranderde haar naam in die van een SAM-schip.
Zo verging het ook de ‘Ross G. Marvin’.
Net in beweging naar beneden kreeg ze al de naam ‘Samtry’.

De bouw van de ‘Ross G. Marvin’ 1943-1983.
De ‘Edenbank’.
Hier nog goed in de verf.
De ‘Edenbank’.
Als ‘Ho Ping 43’.

 

Daarna werd het de ‘Edenbank’, om vervolgens naar China verkocht te worden.
Daar werd ze ‘Ho Ping 43’, om nogmaals te veranderen in ‘Zhang Dou 43’.
In 1983 werd ze gesloopt.

De ‘Samuta’ uit 1943 verging het minder.
Als ‘Jesse de Forest’ gleed ze in 1943 in het water om direct van naam te veranderen.
In 1947 ging ze voor de Bank Line varen als ‘Kelvinbank’.

De ‘Jesse de Forest’ 1943-1953.
Als de ‘Samuta’.
De ‘Kelvinbank’ in goede doen.
De ‘Kelvinbank’ aan de grond.
De ‘Kelvinbank’ gebroken.

 

AK-Liberty.

 

Ze kreeg in 1953 machinekamer problemen en liep aan de grond.
Brak in tweeën ging verloren.

 

Liberty tankers

 

De Liberty tanker werd eind 1942 voorgesteld als antwoord op de behoefte om meer olie te vervoeren en om de grote verliezen van de bestaande tankervloot te compenseren.
Aanvankelijk was het de bedoeling bestaande vrachtschepen om te bouwen, maar het ombouwplan werd al snel opgegeven.

Om te voorkomen dat deze schepen als tankers zouden worden geïdentificeerd, werd met opzet de overbodige dekuitrusting behouden en werden de nodige leidingen verborgen.
De misleiding werd verder bevorderd doordat deze schepen ook een deklading konden meenemen.

De ‘Andrew Marschalk’ 1943-1974.
De tankdeksels open.

 

In 1955 werd ze omgebouwd tot droge ladingschip.

Als ‘Kini’.
De ‘Vall Sun’.

 

Deze schepen waren van het type Z-ET1-S-C3.
De tanker had in totaal achttien tanks voor het vervoer van olie.
Zo’n tankschip was moeilijk tot zinken te brengen.
Ze bleef op haar olie drijven.
Benzine-tankers daarentegen waren gevaarlijker.
Als deze beschoten of getorpedeerd werden kon de lading vlam vatten en de bemanning kon geen kant op.

De ‘Oscar S. Straus’ 1943-1970 ook geschikt voor deklading.

 

De ‘Alan Seeger’ ging van tanker naar droge ladingschip.
Als sloopschip ‘Sealady’ had ze nog een aanvaring.

De ‘Alan Seeger’ 1943-1968.
Als ‘Bengt H. Larson’.
Nogmaals de ‘Bengt H. Larson’ nu als droge ladingschip.
Hier als verlengde ‘Sealady’.

 

Ze werd naar een sloper in Spanje versleept toen ze in aanraking kwam met de ‘USS. Von Steuben’.
De atoomonderzeeër voer eerst tegen de hang van de sleepdraad aan en werd daarna overvaren door de sleep.
Ze hadden dat dode schip niet gehoord!
De ‘Sealady’ kwam toch veilig, maar gebutst, op haar sloopplaats aan.

De ‘USS. Von Steuben’ 1963-2001.

 

Tekening ‘USS Von Steuben’.

 

Nog een aantal Liberty-tankers.

De ‘John H. Marion’ 1943-1967.
De ‘Messaria’ 1943-1967.
De ‘John Stagg’ 1943-1968.
De ‘James Cook’ 1943-1967.
De ‘Jean Baptiste Le Moyne’ 1943-1962.
De ‘Natico’.

 

De ‘Belgorod’ werd in 1943 door de Russen overgenomen.
Ze stond in dat jaar als ‘Paul Dunbar’ op de helling.
In 1948 werd ze teruggegeven aan de Amerikanen die haar weer de oude naam gaven.

De Russische ‘Belgorod’.
Op de achtergrond de ‘Belgorod’ bij het voorschip van de ‘Donbass III’.

 

Een onduidelijk foto van de ‘Belgorod’.
Ze kwam te hulp bij de Russische T2-tanker ‘Donbass III’ die vlak bij de Aleoeten in tweeën brak.

Als ‘Morris Hess’.

 

Werd opgelegd, maar kwam als ‘Morris Hess’ terug in de vaart.

De ‘Palatiani’ nu als een droge ladingschip.
De ‘Andros Pearl’.
De ‘Elena’.
Wederom de ‘Elena’.
De ‘Orient Importer’.

 

Omgebouwd tot droge ladingschip in 1954 en kreeg de naam ‘Palatiani’ en voer onder Panamese vlag.
Werd verlengd in 1956.
In 1957 ging ze als ‘Andros Pearl’ naar Liberia.
Werd in 1962 de ‘Elena’ om in 1966 als de ‘Orient Importer’ te gaan varen.
In 1969 werd ze gesloopt.

In totaal werden 62 van deze tankers gebouwd, maar na de oorlog werden de meeste omgebouwd tot droge ladingschepen.

 

Ombouw

 

De ‘Henry V. Alvarado’ ging in 1943 als standaard Liberty te water.
Werd in 1947 naar Italië verkocht en kreeg de naam ‘Italmare’.
Ze veranderde in 1950 van stoomschip naar motorschip.
Werd in 1966 omgevlagd naar Liberia als de ‘Seaport’, maar bleef voor dezelfde reder doorvaren.
Ging in 1971 naar de sloper.

Als ‘Italmare’. Fiat’s laden voor Amerika.
Als motorschip ‘Seaport’.

 

Tekening ‘Italmare’.

 

Samengesteld

 

In 1951 gleed te Genua de Liberty ‘Boccadasse’ te water.

De ‘Boccadasse’ 1951-1962.

 

De laatste officiële Liberty ging in 1945 te water.
Reden van de late tewaterlating was dat het een samengesteld schip betrof.

In 1944 liep de ‘Bert Williams’ van de helling.
Ze liep in 1948 aan de grond bij Egypte.
Werd geborgen, maar verloren verklaard.
Ze werd voor de sloop naar Italië versleept.
Schoot los, verdaagde weer op de kust en brak vervolgens in tweeën.
Het voorschip werd gered en op sleeptouw genomen naar Genua.

In 1942 ging de ‘Nathaniel Bacon’ van de helling.
Ze voer in 1945 op een mijn en vloog in brand bij Civitavecchia.
Ging in 1946 naar een sloper, waar het achterschip in 1950 weer werd opgekocht.
Dat werd naar Genua versleept en om daar aan het voorschip van de ‘Bert Williams’ vastgelast te worden, ze werd zelfs 9 mtr. langer.
In 1962 ging ze voorgoed naar de sloper.

 

Lengte

 

Sommige Liberty’s ondergingen een metamorfose.
Ze veranderden van tanker in een droge ladingschip en/of werden verlengd.

De ‘Andros City’.

 

De ‘Eugene W. Hilgard’ van normaal naar lang.

De ‘Eugene W. Hilgard’ 1943-1971.
De ‘Loida’.
Als ‘Nervion’ een stukje langer.
De ‘Binky’.

 

De ‘Ralph Barnes’ werd in 1943 opgeleverd en voer daarna onder andere vlaggen en namen.
Als ‘Panagathos’ liep ze in 1965 op het Bornrif bij Ameland.
De bemanning werd gered, het schip ging verloren.

Als ‘Artemidi’ 1951-1952.
De ‘Panagathos’ 1964-1965.
De ‘Panagathos’ op het strand van Ameland.
De ‘Panagathos’ bijna verzwolgen door het wad.

 

Rotsen

 

Geen verandering, maar een mooie foto van een Liberty die op de rotsen gelopen was.

Voor de ‘Ioannis K’ kwam hier haar einde in 1968.
Zo te zien ligt ze daar al een tijdje.

 

Museum

 

Eén van de weinige Liberty’s die de tand des tijds heeft overleefd.
Het is een museumschip geworden na vele jaren haar dienst te hebben gedaan.
De ‘John W. Brown’ 1942-heden.

De ‘John W. Brown’ op de helling.
De ‘John W. Brown’ te water in 1942.
De ‘John W. Brown’ in 1942.
De ‘John W. Brown’ in 1944.
Nog een keer de ‘John W. Brown’.
Past maar net in dat haventje.
Als museumschip.

 

Tekening van de ‘John W. Brown’.

 

USS Liberty

 

Veel Liberty’s gleden het water in, maar ze kwamen niet allemaal bij rederijen te varen.
Een flink aantal werd overgenomen door de Amerikaanse marine.
Ontvingen hun gebruikelijke namen bij hun doop.
Eenmaal door de marine overgenomen veranderde dat.
Ze kregen namen van sterrenbeelden en later aangevuld met een onpersoonlijk nummer.

De ‘USS Crater’ AK-70 ex-‘John Jones Audubon’ 1942-1974.
Nogmaals de ‘USS Crater’.
De ‘USS Crater’ wacht hier op de sloper in 1974.
De ‘USS Cetus’ AK-77 ex-‘George B. Cortelyou’ 1942-1972.
De ‘USS Deimos’ AK-78 ex-‘Hugh McCulloch’ 1942-1943, vergaan.

 

De ‘USS Deimos’ werd door de Japanse onderzeeër ‘R0-103’ getorpedeerd.

De ‘R0-103’.

 

De ‘USS Sculptor’ AK-103 ex-‘D.W. Harrington’ 1943-1969.
De ‘Ganymede’ AK-104 ex-‘James W. Nye’ 1943-1973.
De ‘USS Naos’ AK-105 ex-‘William R. Nelson’ 1943-1969.
De ‘USS Caelum’ AK-106 ex-‘Wyatt Earp’ 1943-1962.
De ‘USS Sabik’ AK-121 ex-‘William Becknell’ 1943-1961.
De ‘USS Megrez’ AK-126 ex-‘General Vallejo’ 1943-1974.
De ‘Megrez’.
De ‘USS Phobos’ AK-129 ex-‘Joseph H. Kibbey’ 1943-1970.
De ‘USS Allegan’ AK-225 ex-‘Van Lear Black’ 1943-1969.

 

Overal werd lading naar toe gebracht en ergens moest die gelost worden.

Overal maar laden en lossen.
Een Liberty laden.
Twee Liberty’s ter oorlogsvaart.

 

Tuigage van een Liberty.

 

Ook de Amerikanen hadden hun reparatieschepen, zoals de ‘Indian Island’.

De ‘Indian Island’ AG-77 1944-1961.

 

Liberty troepenschip

 

De ‘USS Kenmore’ AP-162 ex-‘James H. McClintock’ 1943-1973.

 

De ‘USS Kenmore’ kon zo’n 800 man vervoeren, ze was er voor aangepast.
Zo’n 220 Liberty’s vervoerden troepen.
De Liberty’s waren te traag en vertoonden steeds meer gebreken.
In 1944 werd besloten geen troepen meer te vervoeren met deze schepen.

 

Verlaten

 

Eens komt de tijd dat een schip opgevaren was.
Er geen onderhoud meer aan gedaan werd.
Zulke schepen verdagen naar een achteraf plek in een haven waar ze vergeten worden.

Roestbak.

 

Zo verging het ook de ‘Phineas Banning’ 1943-1967.
De enige die nog geïntresseerd was in zo’n schip, was de sloper.
En dan alleen nog maar om de oud-ijzer waarde.
Slechts in de herinneringen blijft ze rondvaren, als een soort ‘Vliegende Hollander’.

 

Konvooi

 

In die konvooien voeren ook de langzame Liberty’s met hun triple-expansie stoommachines mee, ze haalden een maximum van 11 zeemijlen.
Het waren gewoon zwoegers.
Voor de Duitse oorlogsschepen en vliegtuigen was het min of meer prijsschieten op die logge schepen, die beladen waren met tanks, kanonnen, vliegtuigen, benzine, etc.

Moemansk konvooi 1942.
Arctisch konvooi PQ17.
Een konvooi onderweg.
Nog een konvooi.

 

De konvooien waren een allegaartje van allerlei schepen en de langzaamste bepaalde de snelheid.
Ook moesten ze in een bepaald patroon varen wat ook niet meehielp om sneller vooruit te komen.
De konvooien moesten lange trajecten afleggen, de oorlogsgebieden hadden voorraden en troepen nodig.

Schepen in konvooi.
Getroffen.
Getorpedeerd.
Zinkende.

 

De vaart op Moermansk was de gevaarlijkste.
Omdat ze op een bepaald punt dicht langs de vijandelijke kust van Noorwegen voeren.
Natuurlijk boezemde de ijzige zee ook angst in.

Dampende zee.
IJzig.

 

In totaal zijn er 87 vrachtschepen en 18 escorteschepen van de noordelijke konvooien verloren gegaan, die bijna 3000 opvarenden meenamen naar de bodem van de zee.
Maar de schepen die het haalden, leverden miljoenen tonnen essentiële voorraden af.

Een ‘Focke-Wulf Fw 200’.

 

De Focke-Wulf Fw 200 ‘Condor’ werd net zo gevreesd als het ijzige water van de Noordelijke Atlantische Oceaan.
Lange afstandsvliegtuigen die de konvooien voortijds ontdekten.

Ook in rustige wateren waart de vijand rond.
Zo werd de ‘Starr King’ vlak bij Australië door de Japanse ‘I-21’ getorpedeerd en zonk.
De bemanning werd gered.

De ‘Starr King’ 1942-1943 zinkende.

 

Tekening Japanse onderzeeër ‘I-21’ 1940-1943.

 

Er ontstond behoefte aan een sneller en groter vrachtschip.

 

Victory

 

In 1943 werd daarom een nieuw schip ontworpen: de Victory.
Als opvolger van het ontzettend succesvolle, maar trage Liberty.
Het was een specifiek Amerikaans ontwerp.
Ze was een grote verbetering door haar snelheid.

Een Victory, de ‘Princeton Victory’.

 

Het werd een schip van 10.000 ton met een stoomturbine van 6.000 pk, een snelheid van 16 mijl en een lengte van 140 meter.
Hiervan zijn er 531 gebouwd.

Tekening en doorsnede Victory.

 

Tekening Victory.

 

Nauwelijks was het schip op de tekentafel uitgewerkt of de afmetingen moesten drastisch worden aangepast.
De breedte werd gewijzigd van 19,1 m naar 18,8 m.
Dit kwam door de ontdekking dat de scheepshellingen op veel scheepswerven te smal waren voor deze schepen.

De eerste van een lange reeks Victory’s met type aanduiding VC2-S-AP2 was de ‘United Victory’.

De kiellegging van de ‘United Victory’ in 1943.
Afbouwen van de ‘United Victory’ in 1944.
De ‘United Victory’ bijna gereed.

 

De ‘United Victory’ gleed op 28-02-1944 in haar element.

De ‘Khedive Ismail’.
Als ‘Cleopatra’.
De ‘Cleopatra’ aan de grond bij Gibraltar.

 

De ‘United Victory’ werd in 1947 verkocht naar Egypte en kreeg de naam ‘Khedive Ismail’ om in 1956 te veranderen in ‘Cleopatra’.

Ondanks dat het functionele schepen waren die zo snel mogelijk lading moesten vervoeren, hadden ze bepaalde sierlijke lijnen.
Zoals bij de ‘Navajo Victory’.

De ‘Navajo Victory’ 1944-1985.

 

Een ander obstakel was dat er andere werven gevonden moesten worden.
Veel werven waren vol met werk aan Liberty’s en andere orders.

Victory’s aan de afbouwkade.

 

Vooraan de ‘Lincoln Victory’ de latere ‘Aardyk’ van de HAL.
Werd in 1944 opgeleverd om in 1947 overgenomen te worden door de Nederlandse Staat die haar bij de HAL liet varen als ‘Aardyk’.

De ‘Aardyk’.
De ‘Siang Yung’ ex-‘Aardyk’.

 

Verkocht naar Taiwan als ‘Siang Yung’.
Zonk in het Panamakanaal, werd gelicht om haar ergens anders weer te laten afzinken.

Tekening Victory.

 

Er voeren zo’n 12 Victory’s voor de HAL allemaal beginnend met een ‘A’, waaronder ook de ‘Axeldijk’ eveneens door de Staat der Nederlanden in 1947 overgenomen.
Op de helling in 1945 heette ze nog ‘Colby Victory’.
Daarna doorverkocht naar Liberia onder de naam ‘Monique’.

De ‘Colby Victory’ 1945-1971.
Hier als ‘Axeldyk’.
Als ‘Monique’.
Nogmaals de ‘Monique’, nu voor een andere reder.

 

De ‘Appingedyk’ werd overgenomen toen ze nog de ‘Hassan’ heette in 1953.
Daarvoor was ze de ‘Nanking Victory’ uit 1951 en de ‘Coaldale Victory’ in 1945toen ze te water ging.
Verkocht naar Taiwan als de ‘Hong Kong Mariner’.
Ze werd in 1972 gesloopt.

De ‘Coaldale Victory’ 1945-1972.
Als ‘Appingedyk’.
De ‘Hong Kong Mariner’.

 

Ook bij de bouw van de Victory’s was het een drukte van jewelste op de werven.
De één na de ander gleed haar element in.

Victory’s op de helling.

 

Op de voorgrond de ‘Claremont Victory’.

De ‘Claremont Victory’ 1944-1978.

 

Nog een mooi foto van een Victory, de ‘Green Bowling Victory’.

De ‘Bowling Green Victory’ 1945-1974.

 

Niet alleen de HAL nam Victory’s over.
In totaal voeren er in die tijd 39 Victory’s onder Nederlandse vlag.

Zo ook de ‘Alpherat’ die voor Nievelt, Goudriaan & Co. kwam te varen in 1947.
Ze gleed in 1945 als ‘Wheaton Victory’ de helling af.

De ‘Wheaton Victory’ te water.
De ‘Wheaton Victory’.
De ‘Wheaton Victory’ als troepenschip.
De ‘Alpherat’.
De ‘Hai Fu’.

 

De ‘Wheaton Victory’ werd ingezet als troepenschip.
Na onder Nederlandse vlag gevaren te hebben als ‘Alpherat’ werd ze in 1963 verkocht naar China en verder ging onder de naam ‘Hai Fu’.
In hetzelfde jaar liep ze op een rif.
Werd weer vlotgetrokken, maar na inspectie bleek ze zo zwaar beschadigd te zijn dat ze gesloopt werd.
Dat gebeurde pas in 1968.

De rederij Nievelt, Goudriaan & Co had ook de ‘Alphacca’ varen.
Ze was de ex-‘Chanute Victory’ die in 1945 te water ging om in 1947 onder Nederlandse vlag te komen.

De ‘Chanute Victory’ als troepenschip 1945-1978.
De ‘Alphacca’.
De ‘Alphacca’ varende bij New York.
Nogmaals de ‘Alphacca’ nu varende voor de VNS.

 

De ‘Alphacca’ liep in 1949 aan de grond en werd vlotgetrokken door de ‘Algorab’ van dezelfde maatschappij.

De ‘Algorab’.

 

Ze werd in 1964 verkocht naar Taiwan als vervanger van de ‘Hai Fu’ die verloren was gegaan op een rif in 1963.
Ze kreeg wederom de naam ‘Hai Fu’ om daarna nog de namen ‘Kai Min’ en ‘Ming Cathay’ te krijgen.

De ‘Hai Fu’.
Wederom als ‘Hai Fu’.
De ‘Kai Ming’.

 

Ze werd in 1978 gesloopt.

 

Tekening Victory.

 

De ‘Tjipondok’ van de KJCPL kwam in 1945 als ‘Hillsdale Victory’ te water.
In 1946 kwam ze als ‘Tjipondok’ onder Nederlandse vlag te varen.
Om in 1971 gesloopt te worden.

De ‘Hillsdale Victory’ voor de wal.
Tussen de mannen, de ‘Hillsdale Victory’.
Als de ‘Tjipondok’.

 

Ook de VNS had acht Victory schepen varen.
De ‘Maaskerk’ liep als ‘Kings Point Victory’ in 1945 te water.
Om in 1947 door de Denen als ‘Tranquebar’ overgenomen te worden.
In 1955 kwam ze voor de VNS in de vaart.
Verkocht naar Liberia als de ‘Madonna’.
Ze werd in 1970 gesloopt.

De ‘Kings Point Victory’ 1945-1970.
De ‘Tranquebar’.
Als ‘Maaskerk’.
De ‘Madonna’.

 

Lijnen Victory.

 

De KNSM nam ook Victory’s over.
Als zgn. zusterschepen; de ‘Baarn’, de ‘Breda’ en de ‘Bennekom’.

De ‘Baarn’.
De ‘Breda’.

 

Als ‘El Reno Victory’ ging de ‘Bennekom’ in 1945 te water om in 1947 onder Panamese vlag als ‘Villar’ te gaan varen.
In 1949 werd ze door de KNSM overgenomen.

De ‘Villar’.
Als ‘Bennekom’.
De ‘Ithaca Victory’.
De ‘Venus Victory’.

 

Ze werd verkocht naar Liberia en kreeg de naam ‘Ithaca Victory’ en in 1968 de naam ‘Venus Victory’.
Haar einde kwam in 1970 bij de sloper.

 

Doorsnede Victory.

 

Na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog stonden nog veel casco’s op de helling.
De meeste werden weer gesloopt, zelfs de werven verdwenen.

De ‘Alcoa Clipper’ werd, met nog twee andere voor dezelfde rederij, afgebouwd en ging in 1947 alsnog te water als een Victoryschip.
Mogelijk waren dat de laatste Victory’s die van stapel liepen.

Onduidelijke foto van de ‘Alcoa Clipper’.
De ‘Alcoa Clipper’.

 

Tekening ‘Alcoa Clipper’.

 

Ook een aantal Victory-schepen voeren na hun tewaterlating voor de Amerikaanse marine.
Zij veranderden ook van naam en kregen een AK-nummer.
De ‘Boulder Victory’ bijvoorbeeld kreeg het nummer AK-227
Terwijl de ‘Bucysus Victory’ het nummer AK-234 kreeg

De ‘USS Boulder Victory’ AK-227 1944-1984.
De ‘USS Bucyrus Victory’ AK-234 1944-1969.
De ‘USS Greenville Victory’ AK-237 1944-1987′.
De ‘USS John R. Towle’ AK-240 1944-1982.

 

Tekening Victory.

 

Explosie

 

Ook in de Verenigde Staten vond een enorme ontploffing plaats.
Dat gebeurde in de haven van Port Chicago (Cal).

Te waterlating van de ‘Quinault Victory’.

 

Op 17 juli 1944 werd de lege ‘Quinault Victory’ klaargemaakt voor haar eerste reis.
Ze was op 11 juli 1944 opgeleverd.

Een Liberty.

 

De Liberty ‘E.A. Bryan’ was net teruggekeerd van haar eerste reis en al vier dagen bezig lading in te nemen aan de overkant van de pier waar de ‘Quinault Victory’ lag.
De ruimen van de Liberty werden volgeladen met explosieven en brandbommen, dieptebommen en munitie.
Zo’n 4.606 ton munitie in totaal.
Op de pier stonden ook 16 treinwagons met nog eens 429 ton explosief materiaal.

Een schip laden.
Bommenruim.
Granaten inruimen.

 

Op die datum, om 22.18 uur, vond een ontploffing plaats in één van de ruimen.
Zes seconden later barstte een vernietigende explosie los toen de inhoud van de ‘E.A. Bryan’ ontstak.
Ze verwoeste daarmee het havengebied en veel mensenlevens.

Ravage kade Port Chicago.
Schade Port Chicago.
Zonder woorden.

 

Van de ‘Quinault Victory’ vonden ze alleen nog wat resten van de kiel terug.
De ‘E.A. Bryan’ werd totaal verwoest.

Restanten van de ‘Quinault Victory’.

 

Beton

 

Om te besparen op staal werden er ook betonnen schepen gebouwd.
Die Amerikanen stuurden van alles de zee op.

Betonnen schip.

 

Van die cementen schepen werden er tussen 1942 en 1943 maar 24 gebouwd.
Het waren logge schepen, ze haalden net 8 knopen.
Ze waren zeewaardig!
Voeren vooral in het Caraïbische gebied en op de Grote Oceaan.
Ze waren geen succes.

Een betonnen schip bouwen!

Schip van beton in aanbouw.
Bewapening.
Veel volk.
De ‘Arthur Newell Talbot’.

 

Ze waren van het type C1-S-D1.
Zelfs bij het dopen van die schepen waren veel bezoekers aanwezig.
Achter de ‘Arthur Newell Talbot’ ligt de ‘David O’Saylor’.

De ‘Vitruvius’ opgeleverd.

 

Twee van deze schepen ondernamen een reis naar de stranden van Normandië om daar afgezonken te worden.
Dit waren de ‘David O’Saylor’ en de ‘Vitruvius’.
Ze werden gebruikt als havenhoofd.

De ‘Leonard Chase’.
De ‘C.W. Pasley’.

 

Na de oorlog werden een aantal van die schepen voor de kust van Kiptopeke afgezonken om als golfbreker te dienen.

Negen achter elkaar.

 

Daar werden niet alleen betonnen schepen voor gebruikt.
Ook allerlei andere schepen werden daar voor gebruikt, ze werden gewoon aan de grond gezet ter bescherming tegen de golfslag.

Een afgezonken Liberty.
Nog meer afgezonken vaartuigen.

 

Namen

 

Al die schepen moesten een naam krijgen voordat ze te water werden gelaten.
Liberty’s kregen vaak namen van beroemde overleden mensen.
Begonnen werd met de ondertekenaars van de Amerikaanse Onafhankelijkheids verklaring.

Victory’s daarentegen kregen namen voor het achtervoegsel Victory.
Al deze schepen zouden zeker geen schoonheidsprijs winnen, ze waren gewoon functioneel.
Ontworpen om ongeveer vijf jaar hun werk te doen.
Zonder twijfel hebben deze schepen bijgedragen aan de overwinning van de geallieerden.

Tewaterlating van de ‘Star of Oregon’ in 1941.
Nog even afwerken!

 

De ‘Star of Oregon’ was een uitzondering.
Ze werd vernoemd naar een schip die de eerste volksverhuizers uit Europa naar Oregon bracht.
Was de bouwtijd van een Liberty in 1943 zo’n 42 dagen.
De ‘Star of Oregon’ stond 131 dagen op de helling in 1941, om pas na 226 dagen opgeleverd te worden.
Ze was ook één van de eerste Liberty’s die gebouwd werden.

Ze werd in 1942 getorpedeerd door de ‘U-162’ in de Caraïbische Zee en haar bemanning kwam veilig aan wal.
Ze was één van de tweehonderd Liberty’s die verloren gingen tijdens de oorlog.

De ‘U-162’ 1941-1942.

 

Vloeiende lijnen door het water.

De ‘Carleton Victory’.

 

Bij Victory’s werden eerst bevriende naties als naam gegeven.
Daarna universiteiten en andere overheid instanties.

De ‘Ethiopia Victory’ 1944-1987.
De ‘Pelican State’ ex-‘Netherlands Victory’ 1944-1971.

 

Zoveel schepen, zoveel namen.
Op het eind waren de beroemde personen of instellingen op en werd van alles verzonnen om zo’n schip aan een naam te helpen.
Daarnaast kon iedere groep die voor twee miljoen dollar aan oorlogsobligaties wist te verkopen een naam voorstellen.

Mooie foto ‘Tjikampek’ ex-‘Berry Victory’ 1945-1970.

 

Net als bij Ocean’s, North Sands, Fort’s, Park’s, T2-tankers, Liberty’s, Victory’s of hoe al die typen ook werden genoemd, verdwenen deze schepen na de oorlog uit Neptunus wateren.

 

Hansa

 

Ook de Duitsers bouwden standaardschepen.
Deze schepen werden niet enkel op Duitse werven gebouwd.
Ook scheepswerven in drie bezette Noord-Europese gebieden, met name Nederland, België en Denemarken werden ingeschakeld.
Opmerkelijk is het feit dat geen enkele Franse werf opdracht kreeg om schepen van het ‘Hansa’-type te bouwen.

Type Hansa-A.

 

De ‘Eckenheim’ 1943-1945.

 

Het type Hansa was onderverdeeld in drie klasse; de Hansa-A tot 3000, de Hansa-B tot 5000 en tenslotte de Hansa-C tot 9000 ton draagvermogen.
In het Duitse nieuwbouwprogramma stond er oorspronkelijk de bouw van 128 vaartuigen van het ‘Hansa-A’ geprogrammeerd.
Een schril contrast met de hoeveelheden die de Engelsen en Amerikanen in die tijd bouwden.

De ‘Fangturm’ 1943-1974.

 

Soms word je op het verkeerde been gezet door een scheepsnaam.
Op zoek naar de historie van het Duitse schip ‘Fangturm’ kwam ik het tweemaal tegen.
Beide ‘Fangturm’ waren van het type Hansa-A.
Door de jaartallen goed te bekijken kom je eruit.

De ‘Canford’.
De ‘Fangturm’.

 

De eerste ‘Fangturm’ ging bij v/d Giessen in Capelle a/d IJssel in 1943 te water.
Als ‘Brunhilde’ liep ze in 1944 aan de grond bij Hoek van Holland.
Liep in 1945 op een mijn, werd door de Engelsen in beslag genomen en naar Hull gebracht.
Daar gerepareerd en als ‘Empire Game’ 1945-1947 weer in de vaart gebracht.
Daarna als ‘Canford’ van 1947-1956, om van 1956-1961 weer als de Duitse ‘Fangturm’ te varen.
Werd verkocht naar Libanon in 1961 als ‘Panaghia Lourion’ en in 1974 gesloopt.

De ‘Baltonia’.
De ‘Baltic Oak’.
Als ‘Palmyra’.

 

De andere ‘Fangturm’ werd in Duitsland gebouwd en ging in 1944 te water en werd in 1945 in beslag genomen door de Engelsen.
Ze ging verder als ‘Empire Gallop’ 1945-1947, om dan als ‘Baltonia’ 1947-1953 rond te varen.
Veranderde wederom van naam in ‘Baltic Oak’ 1953-1957.
Werd daarna de Duitse ‘Palmyra’ van 1957-1962.
In 1962 kreeg de ‘Palmyra’ een aanvaring met de Engelse tanker ‘British Mariner’ en zonk.
De ‘British Mariner’ raakte zodanig beschadigd dat ze in dat jaar werd gesloopt.

De ‘British Mariner’ 1948-1962.
Een lege ‘British Mariner’.

 

De ‘Adamsturm’ werd door een Duitse werf in 1944 opgeleverd.
Voor ze werd geconfisqueerd door de Engelsen was ze al een paar maal beschadigd door luchtaanvallen.
Nadat ze in beslag genomen was, kreeg ze in 1945 de naam ‘Empire Ganymede’.

De ‘Empire Ganymede’.

 

Daarna werd ze de ‘Baltanglia’, de ‘Baltic Pine’ om in 1954 verkocht te worden naar Griekenland als ‘Germania’.

De ‘Baltanglia’.
Als ‘Baltic Pine’.
De ‘Germania’.

 

Kreeg in 1955 een aanvaring en werd aan de grond gezet.
Verkocht aan een sloper in Duitsland.
Weer opgekocht door een Duitse rederij en na grondige reparatie in 1956 als ‘Auriga’ weer in de vaart gebracht.

De ‘Auriga’.

 

Tekening ‘Auriga’.

 

Ze werd in 1965 uit de vaart genomen.

Een ander Hansa-A schip was de ‘Celia’.
Ze ging in 1943 te Lübeck van de helling.
In 1945 werd ze in beslag genomen door de Engelsen en kreeg de naam ‘Empire Gallant’.
Omgedoopt tot ‘Richard Borchard’ in 1947.

De ‘Richard Borchard’ 1947-1960.

 

Tekening ‘Richard Borchard’.

 

In 1960 kreeg ze de naam ‘Fairwood’, om in 1963 gesloopt te worden.

Als de ‘Fairwood’ bij de sloper.

 

De Engelsen legde in 1945 tevens beslag op nog zo’n schip van dat type, de ‘Schauenberg’ die in 1944 van een werf in Hamburg kwam.
Ze gaven haar de naam ‘Empire Galway’.

In 1946 kwam ze onder Belgische vlag als de ‘Kinshasa’.

De ‘Kinshasa’.

 

Tekening ‘Kinshasa’.

 

Ze werd in 1951 verkocht naar Noorwegen en kreeg de naam ‘Anne Reed’.
Als ‘Pagenturm’ keerde ze weer terug onder Duitse vlag in 1956.

Als ‘Anne Reed’.
De ‘Pagenturm’.

 

Ze werd in 1964 gesloopt.

Uiteindelijk werden van het type Hansa-A slechts 55 opgeleverd bij het einde van de oorlog.
Opgeleverd, maar niet in dienst gesteld.
Er bleven een aantal opgeleverde casco’s in de bezette landen op de werf liggen, omdat ze niet tijdig naar een Duitse werf konden gesleept worden om afgebouwd te worden.
Er vergingen 11 van deze schepen.
Na de oorlog werden er nog 14 gebouwd, wat een totaal van 69 eenheden van dat type schip gaf.

In de landen waar deze schepen op de helling stonden, werd veelvuldig sabotage gepleegd om de oplevering te vertragen.
Onderdelen verdwenen, bestellingen niet uitgevoerd of er was gewoon geen materiaal voorhanden.

Tewaterlating van een Hansa schip in België. Keurig geklonken.
De ‘Egypte’ onder Belgische vlag 1945-1973.
In de rederijkleuren.
Hier als de Griek ‘Anghyra’ ex-‘Egypte’.

 

Veel van die onafgemaakte schepen, meestal van het A-type, werden na de oorlog in beslag genomen door de geallieerden.
Kwamen onder allerlei vlaggen te varen nadat ze afgebouwd waren, de meeste als een soort van herstelbetaling.

De Russische ‘Sukhumi’.
De Poolse ‘Olsztyn’.

 

Tekening ‘Olsztyn’.

 

Als Deense ‘Leena Dan’.
Nogmaals een Deense, de ‘Fornaes’.
De Engelse ‘Bengore Head’.
De Deense ‘Egaa’ ex-‘Bastogne’.
Nog een Pool, de ‘Kosciuszko’.
Een Griek, de ‘Rodopi’.
De Zweedse ‘Titan’.
Nog een Rus, de ‘Ryazan’ 1944-1979.

 

Van het type Hansa-B hebben tijdens de oorlog maar twee schepen gevaren.
Ze stonden voor de Duitsers in Denemarken op de helling, de levering werd op allerlei manieren vertraagd.
Vier schepen moesten ervan dat type gebouwd worden.
Twee ervan, de ‘Rabenfels’ en de ‘Götzenfels’, werden nooit op stapel gezet.

Onscherpe foto van de ‘Kronenfels’ 1943-1958.

 

In 1943 werd de kiel gelegd en in 1944 ging de ‘Halsnaes’ in Helsingør te water om haar naam te veranderen in ‘Helgenaes’.
Als ‘Helgenaes’ werd ze in 1945 naar Hamburg versleept.
Werd door de Duitse marine ingelijfd en kreeg de naam ‘Kronenfels’.
In 1945 confisqueerden de Engelsen haar en kreeg ze de naam ‘Empire Roden’ tot 1948.

Als ‘Florida Sword’.
De ‘Florida Sword’ ergens voor de kant.

 

Ze werd overgedaan aan de Amerikanen en kreeg de naam ‘Florida Sword’.
Daarna in 1956 verkocht naar Liberia en veranderde haar naam in ‘Cheyenne’.
Veranderde nogmaals van naam, nu in ‘St. Nicholas’.
Liep in 1958 op een rif en ging verloren.

De ‘Huberfels’ nog niet afgewerkt, geen tuigage en rookkanaal niet ommanteld.
De ‘Langeoog’ in deplorabele staat in Bremen.

 

De ‘Huberfels’ werd, half afgebouwd, van Helsingør naar Hamburg gebracht.
Ze ging in 1943 te water, maar werd pas in 1945 in Bremen afgebouwd.
Zou voor de Norddeutsche Lloyd gaan varen onder de naam ‘Langeoog’.
De Engelsen gaven haar in 1945 aan de Russen.
Daar kreeg ze de naam ‘Mechanik Afanasiev’ van 1945-1961 en ‘Serpukhov’ 1961-1975.
Ze werd in 1975 gesloopt.

Na de oorlog werd van het type Hansa-B nog schepen gebouwd.
Zo werd in 1947 in Denemarken de ‘Emelie Maersk’ als motorschip op stapel gezet.
Om in 1968 nog de ‘Agung’ te worden.
In 1980 werd ze gesloopt.

Na-oorlogse type Hansa-B, de wat roestige ‘Emelie Maersk’.
De ‘Emilie Maersk’ ergens onderweg.
Hier als de ‘Agung’.

 

Op Nederlandse werven werden een vijf-tal type Hansa-C schepen gebouwd.
Zo werd de ‘Greiffenfels’ bij de NDSM gemaakt.
Ging in 1944 te water, maar werd pas in 1946 opgeleverd.
De andere type Hansa-C schepen waren de ‘Gutenfels’, de ‘Crostafels’, de ‘Frankenfels’ en de ‘Axenfels’.

De ‘Greiffenfels’ in 1944 te water bij de NDSM.
Als de ‘Nijmegen’ in 1946.
Als ‘Nijmegen’ in dok.
De ‘Greiffenfels’ nog als stoomschip.

 

De ‘Greiffenfels’ werd in 1961 omgebouwd tot motorschip.

De ‘Greiffenfels’ als motorschip.

 

Ze werd in 1977 gesloopt.

De ‘Gutenfels’ liep in 1944 bij de NDSM van stapel en werd door de Duitse bezetter in het Noordzeekanaal tot zinken gebracht.

De ‘Gutenfels’ op haar kant.

 

Ze werd in 1945 gelicht en teruggebracht naar de werf om haar af te bouwen voor de Nederlandse Staat.
Ze veranderden haar in een motorschip.
Ze ging in 1948 voor de Stoomvaart Mij. ‘Oostzee’ varen onder de naam ‘Heelsum’.
In 1962 kreeg ze brand in de machinekamer.
Ze werd niet gerepareerd.

De ‘Heelsum’.
Nogmaals de ‘Heelsum’.

 

Ze werd in dat jaar verkocht naar Libanon en kreeg de naam ‘Antonis’ tot haar sloop in 1979.

De ‘Antonis’.

 

De ‘Crostafels’ ging in 1944 bij de RDM te water.
Werd naar Emden versleept en vandaar naar Bremen.
In 1947 geconfisqueerd, verder afgebouwd en aan Joegoslavië geleverd.
Ook dit schip werd voorzien van motoren.

De ‘Srbija’.

 

De ‘Frankenfels’ ging in 1944 ook bij de NDSM te water en werd ook als blokkadeschip afgezonken in het Noordzeekanaal.
In 1946 geborgen en voor Nederlandse Staat afgebouwd.
Ze ging voor Nievelt Goudriaan & Co varen als de ‘Albireo’, ook zij werd een motorschip.

De gelichte ‘Frankenfels’ als ‘Albireo’ in aanbouw.
De ‘Albireo’.

 

In 1963 overgedragen aan de Duitse tak van die rederij en kreeg de naam ‘Procyon’.

De ‘Procyon’ ex-‘Albireo’.

 

Ze werd verkocht naar Cyprus in 1966 en kreeg de naam ‘Minoutsi’.

Als de ‘Minoutsi’.

 

Om in 1977 opgelegd te worden in Piraeus, waarna ze aan de andere kant van de wereldbol in 1980 gesloopt werd.

De ‘Argenfels’ werd bij Wilton-Fijenoord in 1943 op stapel gezet.
Liep in 1944 daar van af om verder afgebouwd te worden in Hamburg.
Ze liep enorme schade op tijdens een bombardement.

Door bombardementen vernield.

 

Ze werd in 1949 gelicht en herstelt, ze bleef echter een stoomschip.
Olie gestookt weliswaar!

De ‘Argenfels’ weer herstelt.
De ‘Argenfels’.

 

Ze kreeg een aanvaring met het Noorse schip de ‘Skrim’ in 1958.

De Noorse ‘Skrim’.

 

In 1961 werd ze omgebouwd tot motorschip.

De ‘Argenfels’ in het grijs.

 

In 1978 werd ze gesloopt.

De ‘Axenfels’ gleed in 1944 bij v/d Giessen in Capelle a/d IJssel naar haar element.
Door sabotage zonk ze bij de RDM, om na geborgen te zijn in dok te gaan bij Wilton-Fijenoord.
Haar casco werd naar Emden gesleept, maar werd beschadigd door bommen in Hamburg.
De restanten werden door de Engelsen in beslag genomen.
Het einde voor de ‘Axenfels’ kwam in 1947, ze werd verschroot.

De ‘Axenfels’ met slagzij aan de afbouwkade.

 

Een aantal schepen kwamen onder Nederlandse vlag varen.
Zo waren dat o.a. de ‘Waal’, de ‘IJssel’, de ‘Maas’ en de ‘Schie’.
Ze voeren alle voor Vinke & Co.
In tegenstelling met andere type Hansa-A schepen waren dit motorschepen.
Alle vier waren ze oorlogsbuit.

De ‘Waal’ 1944-1974.
Als ‘Irazú’.
De ‘Nissos Leros’.
Als ‘Poliaigos B’.

 

De ‘Waal’ ging in 1944 te water.
Het casco zou op 11 januari 1945 naar Hamburg worden gesleept om daar te worden afgebouwd.
Op 14 januari door verzetstrijders in Rotterdam tot zinken gebracht.
Op 2 maart door de Duitsers gelicht en op 3 maart in een droogdok gezet.
Door de geallieerden in mei 1945 krijgsbuit verklaard en werd aan Nederland toegewezen.
Werd in 1948 opgeleverd.
In 1961 werd haar naam veranderd in ‘Irazú’.
Verkocht naar Griekenland als ‘Nissos Leros’ in 1964 en nogmaals in 1972 naar Cyprus als Poliaigos B’.
In 1974 liep ze aan de grond en werd opgegeven.

De ‘IJssel’ had een soortgelijk levensloop.

De ‘IJssel’ op haar proefvaart in 1949.
De ‘IJssel’ in charter voor de KNSM.
In charter voor de KNSM als ‘Pacaya’.
Als ‘Nissos Paros’.

 

Ze stond in 1944 nog bij de werf Schelde op de helling.
Op 4 januari 1946 te water gelaten en op 2 februari naar Capelle a/d IJssel gesleept.
Daar afgebouwd.
Op 8 februari 1949 opgeleverd en dezelfde dag overgedragen aan Vinke & Co.
In 1983 werd ze als ‘Poliaigos’ in Griekenland opgelegd en 1988 pas gesloopt.

Tekening type Hansa-A als motorschip.

 

Ook de ‘Maas’ stond in 1944 nog op de helling.
Als ontwerp waren het stoomschepen, maar bij de afbouw werden er motoren ingeplaatst.

De ‘Maas’ in 1948.
De ‘Maas’ in charter voor de KNSM.
Als de ‘Tacana’.
De ‘Nissos Skyros’.

 

De ‘Schie’ was de ongelukkigste van de vier.
Ze kwam in 1948 in de vaart, om haar naam in 1961 in ‘Izalco’ te veranderen.
Als ‘Kappa Trader’ kwam ze in 1970 in aanvaring met het Oost-Duitse schip ‘Rhön’ en zonk.

De ‘Schie’.
De ‘Schie’ in charter voor de KNSM.
Als ‘Izalco’.
In aanvaring met de ‘Rhön’.

 

Ze werd op 22 december 1944 naamloos te water gelaten.
Het casco ging in december 1944 naar Hamburg om te worden afgebouwd.
In mei 1945 in Rotterdam teruggevonden en door de geallieerden aan Nederland toegewezen.

Ook Hansa schepen kwamen aan hun einde.

Na gedane arbeid, gewoon opgelegd.
Zien er nog goed uit, maar wel opgelegd.

 

Ze zonken of werden opgelegd.
Ook voor hun zou de oud-ijzer waarde bepalend worden.

 

Veteranen

 

Het was de bedoeling van de schepen, die in de oorlog gebouwd werden, dat ze zo’n vijf jaar mee zouden gaan.
Veel van die schepen werden opgelegd en verdwenen in de mottenballenvloot.
Diep weggestoken in baaien en rivieren om in alle rust weg te roesten.

Vergeten.

 

Toch ontsnapten een aantal schepen aan dat lot en maakten na oorlogstijd, onverdroten, nog trouw vele zeemijlen.
In vredestijd kwamen veel van die in de oorlogsjaren gebouwde schepen onder allerlei vlaggen te varen bij evenzo veel rederijen.
Van die rederijen verdwenen er weer veel en de schepen later ook.
Soms kwam je zo’n ‘oorlogsveteraan-van-de-zee’ nog tegen.

De ‘Athlitis’ ex-‘Arkeldyk’, ze hield het tot 1969 vol.

 

In de sluizen van IJmuiden, waar ze dampend en steunend even tot rust kwamen.
Of in de Griekse havenplaats Piraeus waar er vele bij de werf Scaramanga lagen.
De meeste aan hun lot overgelaten, een enkeling nog keurig onderhouden om zo weg te varen.

De ‘Frank J. Cuhel’.

 

Ze veranderden regelmatig van vlag, eigenaar en naam.
Zoals de ‘Fotini’ die als ‘Frank J. Cuhel’ in 1944 werd opgeleverd, in 1947 onder Griekse vlag ging varen en in 1955 haar naam nogmaals veranderde in ‘Avra’.
In 1965 was ze gezonken.

De ‘Fontini’.
Nogmaals de ‘Fontini’.
De ‘Avra’.

 

De ‘Amherst Victory’ uit 1943 die in 1947 naar Denemarken werd verkocht en onder de naam ‘Serampore’ ging varen.
In 1954 werd ze naar Turkije verkocht om onder de naam ‘Manisa’ in 1977 gesloopt te worden.

De ‘Amherst Victory’.
De ‘Serampore’.
De ‘Manisa’ in winterse sferen.

 

Tekening Victory.

 

De ‘Kolasin’ voer onder Joegoslavische vlag en liep in 1970 ergens in de Zwarte Zee aan de grond en lieten haar daar gewoon wegroesten.
Ze was de helling afgegaan als ‘Pierre L’Enfant’ in 1943 om in 1946 de ‘Atlantic Wave’ te worden.

De ‘Atlantic Wave’.
De ‘Kolasin’.
Nogmaals de ‘Kolasin’.

 

Russische schepen uit die tijd kwam je nog weleens tegen.
Veel van die schepen voeren toentertijd met een gemengde bemanning.
Ze kregen in die tijd veel schepen van de Amerikanen, weliswaar onder bepaalde regels.
Die schepen bleven lang onder hamer en sikkel doorvaren.
Zoals de ‘Novorossiysk’

De ‘Novorossiysk’ in Hamburg.
De ‘Novorossiysk’ in Vancouver.

 

Aan de andere zijde van de pier ligt nog zo’n varende ‘oude-van-dagen’, de Griekse ‘Panagiotis D’.

De ‘Panagiotis D’ in Vancouver.
De ‘Panagiotis D’ in kleur.

 

Nog een paar Russen.

Met logo.
De ‘Pskov’ 1943-1970.
De ‘Stalingrad’ 1944-1979.
De ‘Generaal Panfilov’ ex-‘George E. Goodfellow’ 1944-1976.
De ‘Odessa’ ex-‘Mary Cassatt’ 1943, ze lag in 2003 nog ergens weg te roesten.
Verwaarloosde Rus.

 

Nieuws

 

Soms haalde een schip het landelijke nieuws.
Een aantal schepen bereikten dat door strandingen.
Maar spectaculair was dat niet.

De Zweedse ‘Virgo’ liep in 1953, na een hevige storm, op het strand bij Texel.
Werd vlotgebracht en ging in dok.
In 1971 verkocht en voer als ‘Kathy Hope Maline’ verder.

Als Zweedse ‘Virgo’.
Slagzij in Hull.
Op het strand van Texel.
In dok.
De Liberiaanse ‘Kathy Hope Maline’.

 

Al kwamen er meer schepen op het Nederlandse strand terecht.
Leuk voor dagjesmensen, maar niet voor de opvarenden die ontheemd raakten.

Hier de ‘Leeghwater’ in 1946.
Als ‘Lieve Vrouwekerk’.
Op de Vliehorst gestrand in 1960, daarna gesloopt.

 

Schepen die het wereldnieuws wel haalden, waren de ‘Flying Enterprice’.
Ze ging te water in 1944 als een type C1-B schip onder de naam ‘Cape Kumukaki’.

De ‘Flying Enterprice’ 1944-1952.
De sleper ‘Turmoil’ bij de ‘Flying Enterprise’ in 1952.
Slagzij.
Komt niet meer goed.

 

Type C1-B, de ‘Cape Kumukaki’.

 

Als bouwnummer 1107 gleed de Liberty ‘Charles E. Duryea’ in 1943 van de helling.
In hetzelfde jaar werd ze overgedragen aan Rusland en kreeg de naam ‘Orel’.
Ze veranderde in 1949 van naam, nu ‘Ivan Polzunov’.
Kreeg even alle ogen van de wereld op haar gericht toen ze probeerde in 1962 raketten naar Cuba te brengen.

De ‘Ivan Polzunov’.
Raketten aan dek.

 

Schepen maken historie door alle eeuwen heen.
Van sommige kan die achterhaald worden en altijd de moeite waard om verteld te worden.

 

Geef een reactie