…Het verhaal werd wel erg lang en heb het daardoor maar in drieën gesplitst.
Dit deel begint met een schip dat in grote getale geproduceerd werd.
Liberty
Nadat Amerika in december 1941 bij de oorlog betrokken raakte, werd de noodzaak om meer schepen te maken urgenter.
Om deze schepen nog sneller te kunnen bouwen werden ze gelast en werden er meer wijzigingen in het ontwerp aangebracht.
Zo ontstond uit al die schepen de ‘Liberty’.
Kreeg oliegestookte waterpijpketels, maar werd nog steeds voortgestuwd door een betrouwbare triple-expansie stoommachine die haar een snelheid van hoogstens 11 mijl gaf.
De eerste Liberty die te water ging, was de ‘Patrick Henry’ op 26-12-1941.
Onder groot vertoon gleed ze als ‘het lelijk eendje’ van de helling.
Zo’n naam paste niet bij dat soort schip.
Algauw werd ze de ‘Liberty’ genoemd, een veel toepasselijker naam.
Na haar volgden nog zo’n 2742 van dat type schip, gemaakt op 18 Amerikaanse werven.
In vier jaar tijd werd dit enorme aantal gebouwd, het nog steeds bestaand record voor één type schip.
De ‘Benjamin Walters’ die in juli 1944 werd opgeleverd behoorde tot het laatste schip dat werd gebouwd aan de Westkust.
Als allerlaatste was de ‘Albert M. Boe’, die op 26-09-1945 werd opgeleverd.
Om dat resultaat te bereiken werden veel extra werven aangelegd, zowel aan de Ooskust als aan de Westkust.
Werven die voorheen een enkel schip bouwde en geen enkele ervaring hadden in massaproductie.
De productie methode werd afgekeken bij de Fordfabrieken, die auto’s aan de lopende band leverden.
Het devies op veel werven was: sneller bouwen dan de Duitsers ze konden laten zinken.
De ‘John C. Fremont’ kwam in 1941 in de vaart en liep in 1945 op een mijn.
Werd daarna gesloopt.
De werkzaamheden gingen ook ’s nachts door.
Ieder schip ging op gepaste wijze met de nodige ceremonie van de helling.
Sommige zijdelings.
De scheepshelling was nog niet afgekoeld of de kiellegging voor de volgende Liberty werd al gedaan.
Als prestige object werd de ‘Robert E. Peary’ in vier dagen en nog wat uren gebouwd, dat gebeurde in 1942!
Haastige spoed is soms goed, want ze werd in 1963 pas gesloopt.
De bouw van deze schepen gebeurde op grote schaal en in een hoog tempo.
In 1943 gleden er ergens per dag drie schepen het water in.
Gemiddeld zaten er 42 dagen tussen de kiellegging en de oplevering.
Al snel kregen de eerste schepen last van scheuren in romp en dek.
Sommige schepen gingen ten onder omdat ze spontaan in tweeën braken.
Het ontwerp had zwakke punten in de constructie.
De oorzaak van de problemen en het breken van deze schepen werd eerst gezocht bij de scheepswerven, waar de schepen in grote haast werden gebouwd en bij het gebruik van ongeschoold personeel.
Het waren vooral vrouwen die het laswerk deden.
Bij nadere inspectie bleek, net als bij de T2-tankers, dat deze breuk het gevolg was van de eigenschappen van het staal en het laswerk.
Vaak waren de schepen ook overbeladen met een slechte gewichtsverdeling.
Het waren ook erg natte schepen, met een vlak dek en te langzaam om zonder escorte in konvooien te opereren.
Onderhoud werd er ook weinig gedaan.
Het was varen en doorgaan.
Schepen met de nodige zeemijlen op hun teller.
De ‘Thora Dan’ voer slechts een jaar voor een Deense rederij.
Het voldeed niet en werd dus gauw doorverkocht.
Er voeren nog genoeg Liberty’s voor andere Deense rederijen.
Veel Liberty’s werden uitgeleend of verkocht.
Zo nam Griekenland 98 van die schepen over.
Onder Nederlandse vlag kwamen zo’n 40 Liberty’s.
De meeste aangekocht door de Nederlandse Staat, sommige door rederijen die gewoon schepen nodig hadden.
Deze schepen waren nodig om de Nederlandse koopvaardijvloot weer op sterkte te brengen en de verliezen te compenseren.
Eerste
De ‘Blijdendyk’ had al namen genoeg gehad voor ze als eerste Liberty aan de Nederlandse regering werd overgedragen.
In het kader van ‘Herstelschade Wet’ werd dit schip aan Nederland toegewezen als compensatie voor de reeds geleden scheepsverliezen.
Op de helling in 1943 heette ze nog ‘Tobias Lear’.
Daarna werd ze even de ‘Bosboom’ genoemd.
Ze kreeg in 1946 aanvankelijk ook nog de naam ‘Erasmus’ toe bedeeld, maar dat werd aan een ander schip gegeven.
Om tenslotte als ‘Fort Orange’ onder Nederlandse vlag te gaan varen voor de NASM (HAL).
In 1947 werd ze de ‘Blijdendyk’ genoemd, om in 1953 te veranderen in ‘Blydendyk’.
Daarna verkocht in 1957 naar Italië waar ze de naam ‘Transilvania’ kreeg.
In 1965 weer doorverkocht naar Libanon als de ‘Mount Athos’.
Ze liep in 1967 aan de grond en werd als verloren opgegeven.
Daarna werd de ‘Washington Allston’ overgenomen.
Ze werd daarna de ‘Thorbecke’ genoemd.
De ‘Thorbecke’ veranderde haar naam in 1947 als ‘Lutterkerk’ en voer voor de VNS.
Werd weer verkocht in 1962 naar Griekenland als de ‘Maria Despina’ om in 1966 aan de grond te lopen.
Ze werd als verloren beschouwd.
Daarna opgekocht om verbouwd te worden tot kraanschip ‘El Alamein’.
Ook de ‘Hugo de Groot’ werd door de Nederlandse Staat overgenomen.
De ‘Hugo de Groot’ ging voor de SMN varen.
Als ‘J. H. Drummond’ ging ze in 1944 te water.
Om in 1966 als ‘Angelic’ te worden gesloopt.
Zo ook de ‘Erasmus’.
De Nederlandse Liberty’s kregen namen van historische denkers.
De ‘Erasmus’ werd door de Nederlandse Staat in 1947 overgenomen.
Nadat ze eerst onder de naam ‘Horace Williams’ in 1943 te water ging.
Ze ging daarna onder de naam ‘Lemsterkerk’ voor de VNS varen.
In 1962 werd ze verkocht en ging onder Libanese vlag andere namen varen.
Haar sloop was in 1971.
De ‘Kamerlingh Onnes’ werd ook door de Nederlandse Staat in 1947 overgenomen.
Ze ging als ‘George L. Baker’ in 1943 te water.
Kreeg in 1950 de naam ‘Tomini’ en voer voor de Wm. Ruys & Zn.
In 1957 werd haar naam veranderd in ‘Texel’, om daarna in 1962 verkocht te worden als o.a. ‘Brother S’ en onder Panamese vlag kwam.
Haar sloop was in 1969.
De ‘Paul Chandler’ uit 1943 werd ook door de Nederlandse Staat in 1947 overgenomen.
Ze ging als ‘Jeroen Bosch’ voor de Fa. Vinke & Co varen.
In dat zelfde jaar werd haar naam gewijzigd in ‘Ootmarsum’.
Kreeg in 1949 de naam ‘Joost van de Vondel’ en ging voor de Montaan Transport Mij. varen.
In 1953 werd ze verkocht en haar naam veranderde in ‘Sparto’, ze voer onder Panamese vlag.
Daarna in 1964 verkocht naar Griekenland en Cyprus onder de naam ‘Irena’.
Gesloopt in 1971.
De ‘William G. Fargo’ uit 1943 werd ook al door de Nederlandse Staat in 1947 aangekocht.
Ze ging als ‘Jacob Cats’ voor de Scheepvaart & Steenkolen Mij. varen.
Vooraleer om, om onduidelijke reden, de naam ‘Zeventien’ te krijgen.
In 1949 onder haar naam ‘Jacob Cats’ voer ze voor Motaan Transport Mij.
Werd in 1950 verkocht naar Liberia en kreeg de naam ‘Agioi Victores’.
Kreeg in 1960 de naam ‘Effi II’ en in 1962 de naam ‘Ayios Dimitris.
In 1965 verdween ze naar Taiwan om in 1967 te worden gesloopt.
De ‘George P. McKay’ werd om dezelfde redenen in 1943 overgenomen.
In 1947 kreeg ze de naam ‘Hemony’ en kwam voor VNS te varen.
Haar naam veranderde in dat jaar in ‘Leopoldskerk’ en bleef voor de VNS varen.
In 1962 werd ze verkocht en ging ze onder Libanese vlag varen als ‘Atticos’.
Ze werd in 1969 gesloopt.
De ‘Vernon L. Parrington’ werd eveneens in 1946 overgenomen door de Nederlandse staat.
In 1943 was de Liberty onder die naam te water gelaten.
Ze kreeg in 1947 de naam ‘Filips van Marnix’, maar voor ze onder die naam kwam brak er brand uit.
Er werd geprobeerd een andere Liberty te kopen, wat niet lukte.
Met maanden vertraging kwam ze uiteindelijk in de vaart en ging varen voor Ph. van Ommeren.
In het zelfde jaar veranderde ze weer van naam en werd nu de ‘Loosdrecht’ voor dezelfde rederij.
Ze werd in 1961 verkocht en kreeg de naam ‘Crescent’ en voer onder Panamese vlag.
Er werd flink met de eigendomsrechten gerommeld.
Het schip werd opgelegd en door een zware storm verdaagde ze in 1962 in Hong Kong op de rotsen.
Ze werd weer vlotgebracht en als verloren verklaard.
In 1963 was ze gesloopt.
Nog een paar zgn. Nederlandse Liberty’s.
Eveneens overgenomen door de Nederlandse Staat.
Aangepast aan de Hollandse eisen en direct in de vaart genomen.
De ‘Augustin Stahl’ gleed in 1944 haar element in.
Werd in 1947 overgenomen, kreeg de naam ‘Van ’t Hoff’ en voer voor Fa. Wm Ruys & Zn.
Haar naam veranderde weer, het werd nu ‘Tomori’ in 1950, maar bleef bij dezelfde rederij varen.
Verkocht in 1960 naar Griekenland en haar naam veranderde in ‘Thetis’.
Daarna naar Liberia als ‘Marmaron’ om gesloopt te worden in 1969.
De ‘Boerhave’ ging als ‘George H. Flanders’ in 1943 te water.
Ze kreeg de naam ‘Boerhave’ in 1947 en voer voor Nievelt, Goudriaan & Co.
In 1947 veranderde dat in ‘Alamak’.
In 1958 verkocht naar Italië en ging verder als ‘Gerdomo Campanella’.
Ze verdaagde naar Polen en werd ze ‘Huta Ferrum’.
Haar sloop was in 1972.
De ‘Berlage’ was een schip dat uit de mottenballen werd gehaald.
Ze lag in 1946 opgelegd op de Hudson rivier waar veel meer overtollige schepen terecht kwamen.
Van 1943 tot 1946 had ze als ‘Lucius Fairchild’ rondgevaren
In 1947 opgekocht door de Nedelandse Staat en ging voor de JCJL varen.
In 1950 kreeg ze de naam ‘Amstelvaart’ en haar rederij werd Reederij ‘Amsterdam’.
In 1960 verkocht naar Hong Kong, maar kwam onder Panamese vlag te varen.
Als ‘Vigilant’ werd ze in 1968 gesloopt.
De ‘Bredero’ lag ook al ergens op een rivier te roesten voordat ze in 1947 overgenomen werd door de Nederlandse staat.
Ze gleed in 1943 als ‘S. Hall Young’ te water om in 1946 opgelegd te worden.
Het was geen fortuinlijk schip.
In 1947 brak er tweemaal brand op haar uit, ze kon blijven doorvaren.
Ze kreeg de naam ‘Lekkerkerk’ in 1948 en de Nederlandse Staat bleef eigenaar.
In 1949 liep ze ergens aan de grond en werd weer vlotgetrokken.
Voer eerst voor de VNS die als beheerder optrad, om in 1950 overgenomen te worden door de SMN onder dezelfde naam.
In 1951 ging ze weer voor de VNS varen.
Werd verkocht naar Griekenland in 1961 en kreeg de naam ‘Maria Santa’.
Om in 1967 naar de sloper te varen.
Ook de ‘Zeeman’ kwam uit de mottenballen vandaan.
Van 1943 tot 1946 droeg ze de naam ‘L.H. McNelly.
In 1947 opgekocht door de Nedelandse Staat en ging voor Wm. Ruys & Zn. varen.
In 1950 ging ze dat voor Vinke & Co doen en kreeg de naam ‘Trompenberg’.
In 1951 werd haar rederij de Stoomboot Mij. ‘Hilligersberg’ en bleef onder dezelfde naam.
Werd in 1959 verkocht en verging in 1969.
Een groot aantal Liberty’s die onder Nederlandse vlag voeren legden vele zeemijlen af.
Vaak onder goede gesternte, maar het zal er niets aan afdoen dat het zwaar werken was.
SAM-schepen
De Engelsen namen, onder bepaalde regelingen, 90 Liberty’s over.
Omdat die schepen geleend waren van de Amerikanen en na de oorlog terug gegeven moesten worden, werden zij met een voorvoegsel aangeduid.
Het werden zgn. SAM-schepen.
De schepen kregen voor ze gedoopt en van de helling gleden eerst een naam zoals gebruikelijk was bij de Amerikanen.
Zodra de kont van dat schip het water raakte veranderde haar naam in die van een SAM-schip.
Zo verging het ook de ‘Ross G. Marvin’.
Net in beweging naar beneden kreeg ze al de naam ‘Samtry’.
Daarna werd het de ‘Edenbank’, om vervolgens naar China verkocht te worden.
Daar werd ze ‘Ho Ping 43’, om nogmaals te veranderen in ‘Zhang Dou 43’.
In 1983 werd ze gesloopt.
De ‘Samuta’ uit 1943 verging het minder.
Als ‘Jesse de Forest’ gleed ze in 1943 in het water om direct van naam te veranderen.
In 1947 ging ze voor de Bank Line varen als ‘Kelvinbank’.
Ze kreeg in 1953 machinekamer problemen en liep aan de grond.
Brak in tweeën ging verloren.
Liberty tankers
De Liberty tanker werd eind 1942 voorgesteld als antwoord op de behoefte om meer olie te vervoeren en om de grote verliezen van de bestaande tankervloot te compenseren.
Aanvankelijk was het de bedoeling bestaande vrachtschepen om te bouwen, maar het ombouwplan werd al snel opgegeven.
Om te voorkomen dat deze schepen als tankers zouden worden geïdentificeerd, werd met opzet de overbodige dekuitrusting behouden en werden de nodige leidingen verborgen.
De misleiding werd verder bevorderd doordat deze schepen ook een deklading konden meenemen.
In 1955 werd ze omgebouwd tot droge ladingschip.
Deze schepen waren van het type Z-ET1-S-C3.
De tanker had in totaal achttien tanks voor het vervoer van olie.
Zo’n tankschip was moeilijk tot zinken te brengen.
Ze bleef op haar olie drijven.
Benzine-tankers daarentegen waren gevaarlijker.
Als deze beschoten of getorpedeerd werden kon de lading vlam vatten en de bemanning kon geen kant op.
De ‘Alan Seeger’ ging van tanker naar droge ladingschip.
Als sloopschip ‘Sealady’ had ze nog een aanvaring.
Ze werd naar een sloper in Spanje versleept toen ze in aanraking kwam met de ‘USS. Von Steuben’.
De atoomonderzeeër voer eerst tegen de hang van de sleepdraad aan en werd daarna overvaren door de sleep.
Ze hadden dat dode schip niet gehoord!
De ‘Sealady’ kwam toch veilig, maar gebutst, op haar sloopplaats aan.
Nog een aantal Liberty-tankers.
De ‘Belgorod’ werd in 1943 door de Russen overgenomen.
Ze stond in dat jaar als ‘Paul Dunbar’ op de helling.
In 1948 werd ze teruggegeven aan de Amerikanen die haar weer de oude naam gaven.
Een onduidelijk foto van de ‘Belgorod’.
Ze kwam te hulp bij de Russische T2-tanker ‘Donbass III’ die vlak bij de Aleoeten in tweeën brak.
Werd opgelegd, maar kwam als ‘Morris Hess’ terug in de vaart.
Omgebouwd tot droge ladingschip in 1954 en kreeg de naam ‘Palatiani’ en voer onder Panamese vlag.
Werd verlengd in 1956.
In 1957 ging ze als ‘Andros Pearl’ naar Liberia.
Werd in 1962 de ‘Elena’ om in 1966 als de ‘Orient Importer’ te gaan varen.
In 1969 werd ze gesloopt.
In totaal werden 62 van deze tankers gebouwd, maar na de oorlog werden de meeste omgebouwd tot droge ladingschepen.
Ombouw
De ‘Henry V. Alvarado’ ging in 1943 als standaard Liberty te water.
Werd in 1947 naar Italië verkocht en kreeg de naam ‘Italmare’.
Ze veranderde in 1950 van stoomschip naar motorschip.
Werd in 1966 omgevlagd naar Liberia als de ‘Seaport’, maar bleef voor dezelfde reder doorvaren.
Ging in 1971 naar de sloper.
Samengesteld
In 1951 gleed te Genua de Liberty ‘Boccadasse’ te water.
De laatste officiële Liberty ging in 1945 te water.
Reden van de late tewaterlating was dat het een samengesteld schip betrof.
In 1944 liep de ‘Bert Williams’ van de helling.
Ze liep in 1948 aan de grond bij Egypte.
Werd geborgen, maar verloren verklaard.
Ze werd voor de sloop naar Italië versleept.
Schoot los, verdaagde weer op de kust en brak vervolgens in tweeën.
Het voorschip werd gered en op sleeptouw genomen naar Genua.
In 1942 ging de ‘Nathaniel Bacon’ van de helling.
Ze voer in 1945 op een mijn en vloog in brand bij Civitavecchia.
Ging in 1946 naar een sloper, waar het achterschip in 1950 weer werd opgekocht.
Dat werd naar Genua versleept en om daar aan het voorschip van de ‘Bert Williams’ vastgelast te worden, ze werd zelfs 9 mtr. langer.
In 1962 ging ze voorgoed naar de sloper.
Lengte
Sommige Liberty’s ondergingen een metamorfose.
Ze veranderden van tanker in een droge ladingschip en/of werden verlengd.
De ‘Eugene W. Hilgard’ van normaal naar lang.
De ‘Ralph Barnes’ werd in 1943 opgeleverd en voer daarna onder andere vlaggen en namen.
Als ‘Panagathos’ liep ze in 1965 op het Bornrif bij Ameland.
De bemanning werd gered, het schip ging verloren.
Rotsen
Geen verandering, maar een mooie foto van een Liberty die op de rotsen gelopen was.
Museum
Eén van de weinige Liberty’s die de tand des tijds heeft overleefd.
Het is een museumschip geworden na vele jaren haar dienst te hebben gedaan.
De ‘John W. Brown’ 1942-heden.
USS Liberty
Veel Liberty’s gleden het water in, maar ze kwamen niet allemaal bij rederijen te varen.
Een flink aantal werd overgenomen door de Amerikaanse marine.
Ontvingen hun gebruikelijke namen bij hun doop.
Eenmaal door de marine overgenomen veranderde dat.
Ze kregen namen van sterrenbeelden en later aangevuld met een onpersoonlijk nummer.
De ‘USS Deimos’ werd door de Japanse onderzeeër ‘R0-103’ getorpedeerd.
Overal werd lading naar toe gebracht en ergens moest die gelost worden.
Ook de Amerikanen hadden hun reparatieschepen, zoals de ‘Indian Island’.
Liberty troepenschip
De ‘USS Kenmore’ kon zo’n 800 man vervoeren, ze was er voor aangepast.
Zo’n 220 Liberty’s vervoerden troepen.
De Liberty’s waren te traag en vertoonden steeds meer gebreken.
In 1944 werd besloten geen troepen meer te vervoeren met deze schepen.
Verlaten
Eens komt de tijd dat een schip opgevaren was.
Er geen onderhoud meer aan gedaan werd.
Zulke schepen verdagen naar een achteraf plek in een haven waar ze vergeten worden.
Zo verging het ook de ‘Phineas Banning’ 1943-1967.
De enige die nog geïntresseerd was in zo’n schip, was de sloper.
En dan alleen nog maar om de oud-ijzer waarde.
Slechts in de herinneringen blijft ze rondvaren, als een soort ‘Vliegende Hollander’.
Konvooi
In die konvooien voeren ook de langzame Liberty’s met hun triple-expansie stoommachines mee, ze haalden een maximum van 11 zeemijlen.
Het waren gewoon zwoegers.
Voor de Duitse oorlogsschepen en vliegtuigen was het min of meer prijsschieten op die logge schepen, die beladen waren met tanks, kanonnen, vliegtuigen, benzine, etc.
De konvooien waren een allegaartje van allerlei schepen en de langzaamste bepaalde de snelheid.
Ook moesten ze in een bepaald patroon varen wat ook niet meehielp om sneller vooruit te komen.
De konvooien moesten lange trajecten afleggen, de oorlogsgebieden hadden voorraden en troepen nodig.
De vaart op Moermansk was de gevaarlijkste.
Omdat ze op een bepaald punt dicht langs de vijandelijke kust van Noorwegen voeren.
Natuurlijk boezemde de ijzige zee ook angst in.
In totaal zijn er 87 vrachtschepen en 18 escorteschepen van de noordelijke konvooien verloren gegaan, die bijna 3000 opvarenden meenamen naar de bodem van de zee.
Maar de schepen die het haalden, leverden miljoenen tonnen essentiële voorraden af.
De Focke-Wulf Fw 200 ‘Condor’ werd net zo gevreesd als het ijzige water van de Noordelijke Atlantische Oceaan.
Lange afstandsvliegtuigen die de konvooien voortijds ontdekten.
Ook in rustige wateren waart de vijand rond.
Zo werd de ‘Starr King’ vlak bij Australië door de Japanse ‘I-21’ getorpedeerd en zonk.
De bemanning werd gered.
Er ontstond behoefte aan een sneller en groter vrachtschip.
Victory
In 1943 werd daarom een nieuw schip ontworpen: de Victory.
Als opvolger van het ontzettend succesvolle, maar trage Liberty.
Het was een specifiek Amerikaans ontwerp.
Ze was een grote verbetering door haar snelheid.
Het werd een schip van 10.000 ton met een stoomturbine van 6.000 pk, een snelheid van 16 mijl en een lengte van 140 meter.
Hiervan zijn er 531 gebouwd.
Nauwelijks was het schip op de tekentafel uitgewerkt of de afmetingen moesten drastisch worden aangepast.
De breedte werd gewijzigd van 19,1 m naar 18,8 m.
Dit kwam door de ontdekking dat de scheepshellingen op veel scheepswerven te smal waren voor deze schepen.
De eerste van een lange reeks Victory’s met type aanduiding VC2-S-AP2 was de ‘United Victory’.
De ‘United Victory’ gleed op 28-02-1944 in haar element.
De ‘United Victory’ werd in 1947 verkocht naar Egypte en kreeg de naam ‘Khedive Ismail’ om in 1956 te veranderen in ‘Cleopatra’.
Ondanks dat het functionele schepen waren die zo snel mogelijk lading moesten vervoeren, hadden ze bepaalde sierlijke lijnen.
Zoals bij de ‘Navajo Victory’.
Een ander obstakel was dat er andere werven gevonden moesten worden.
Veel werven waren vol met werk aan Liberty’s en andere orders.
Vooraan de ‘Lincoln Victory’ de latere ‘Aardyk’ van de HAL.
Werd in 1944 opgeleverd om in 1947 overgenomen te worden door de Nederlandse Staat die haar bij de HAL liet varen als ‘Aardyk’.
Verkocht naar Taiwan als ‘Siang Yung’.
Zonk in het Panamakanaal, werd gelicht om haar ergens anders weer te laten afzinken.
Er voeren zo’n 12 Victory’s voor de HAL allemaal beginnend met een ‘A’, waaronder ook de ‘Axeldijk’ eveneens door de Staat der Nederlanden in 1947 overgenomen.
Op de helling in 1945 heette ze nog ‘Colby Victory’.
Daarna doorverkocht naar Liberia onder de naam ‘Monique’.
De ‘Appingedyk’ werd overgenomen toen ze nog de ‘Hassan’ heette in 1953.
Daarvoor was ze de ‘Nanking Victory’ uit 1951 en de ‘Coaldale Victory’ in 1945toen ze te water ging.
Verkocht naar Taiwan als de ‘Hong Kong Mariner’.
Ze werd in 1972 gesloopt.
Ook bij de bouw van de Victory’s was het een drukte van jewelste op de werven.
De één na de ander gleed haar element in.
Op de voorgrond de ‘Claremont Victory’.
Nog een mooi foto van een Victory, de ‘Green Bowling Victory’.
Niet alleen de HAL nam Victory’s over.
In totaal voeren er in die tijd 39 Victory’s onder Nederlandse vlag.
Zo ook de ‘Alpherat’ die voor Nievelt, Goudriaan & Co. kwam te varen in 1947.
Ze gleed in 1945 als ‘Wheaton Victory’ de helling af.
De ‘Wheaton Victory’ werd ingezet als troepenschip.
Na onder Nederlandse vlag gevaren te hebben als ‘Alpherat’ werd ze in 1963 verkocht naar China en verder ging onder de naam ‘Hai Fu’.
In hetzelfde jaar liep ze op een rif.
Werd weer vlotgetrokken, maar na inspectie bleek ze zo zwaar beschadigd te zijn dat ze gesloopt werd.
Dat gebeurde pas in 1968.
De rederij Nievelt, Goudriaan & Co had ook de ‘Alphacca’ varen.
Ze was de ex-‘Chanute Victory’ die in 1945 te water ging om in 1947 onder Nederlandse vlag te komen.
De ‘Alphacca’ liep in 1949 aan de grond en werd vlotgetrokken door de ‘Algorab’ van dezelfde maatschappij.
Ze werd in 1964 verkocht naar Taiwan als vervanger van de ‘Hai Fu’ die verloren was gegaan op een rif in 1963.
Ze kreeg wederom de naam ‘Hai Fu’ om daarna nog de namen ‘Kai Min’ en ‘Ming Cathay’ te krijgen.
Ze werd in 1978 gesloopt.
De ‘Tjipondok’ van de KJCPL kwam in 1945 als ‘Hillsdale Victory’ te water.
In 1946 kwam ze als ‘Tjipondok’ onder Nederlandse vlag te varen.
Om in 1971 gesloopt te worden.
Ook de VNS had acht Victory schepen varen.
De ‘Maaskerk’ liep als ‘Kings Point Victory’ in 1945 te water.
Om in 1947 door de Denen als ‘Tranquebar’ overgenomen te worden.
In 1955 kwam ze voor de VNS in de vaart.
Verkocht naar Liberia als de ‘Madonna’.
Ze werd in 1970 gesloopt.
De KNSM nam ook Victory’s over.
Als zgn. zusterschepen; de ‘Baarn’, de ‘Breda’ en de ‘Bennekom’.
Als ‘El Reno Victory’ ging de ‘Bennekom’ in 1945 te water om in 1947 onder Panamese vlag als ‘Villar’ te gaan varen.
In 1949 werd ze door de KNSM overgenomen.
Ze werd verkocht naar Liberia en kreeg de naam ‘Ithaca Victory’ en in 1968 de naam ‘Venus Victory’.
Haar einde kwam in 1970 bij de sloper.
Na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog stonden nog veel casco’s op de helling.
De meeste werden weer gesloopt, zelfs de werven verdwenen.
De ‘Alcoa Clipper’ werd, met nog twee andere voor dezelfde rederij, afgebouwd en ging in 1947 alsnog te water als een Victoryschip.
Mogelijk waren dat de laatste Victory’s die van stapel liepen.
Ook een aantal Victory-schepen voeren na hun tewaterlating voor de Amerikaanse marine.
Zij veranderden ook van naam en kregen een AK-nummer.
De ‘Boulder Victory’ bijvoorbeeld kreeg het nummer AK-227
Terwijl de ‘Bucysus Victory’ het nummer AK-234 kreeg
Explosie
Ook in de Verenigde Staten vond een enorme ontploffing plaats.
Dat gebeurde in de haven van Port Chicago (Cal).
Op 17 juli 1944 werd de lege ‘Quinault Victory’ klaargemaakt voor haar eerste reis.
Ze was op 11 juli 1944 opgeleverd.
De Liberty ‘E.A. Bryan’ was net teruggekeerd van haar eerste reis en al vier dagen bezig lading in te nemen aan de overkant van de pier waar de ‘Quinault Victory’ lag.
De ruimen van de Liberty werden volgeladen met explosieven en brandbommen, dieptebommen en munitie.
Zo’n 4.606 ton munitie in totaal.
Op de pier stonden ook 16 treinwagons met nog eens 429 ton explosief materiaal.
Op die datum, om 22.18 uur, vond een ontploffing plaats in één van de ruimen.
Zes seconden later barstte een vernietigende explosie los toen de inhoud van de ‘E.A. Bryan’ ontstak.
Ze verwoeste daarmee het havengebied en veel mensenlevens.
Van de ‘Quinault Victory’ vonden ze alleen nog wat resten van de kiel terug.
De ‘E.A. Bryan’ werd totaal verwoest.
Beton
Om te besparen op staal werden er ook betonnen schepen gebouwd.
Die Amerikanen stuurden van alles de zee op.
Van die cementen schepen werden er tussen 1942 en 1943 maar 24 gebouwd.
Het waren logge schepen, ze haalden net 8 knopen.
Ze waren zeewaardig!
Voeren vooral in het Caraïbische gebied en op de Grote Oceaan.
Ze waren geen succes.
Een betonnen schip bouwen!
Ze waren van het type C1-S-D1.
Zelfs bij het dopen van die schepen waren veel bezoekers aanwezig.
Achter de ‘Arthur Newell Talbot’ ligt de ‘David O’Saylor’.
Twee van deze schepen ondernamen een reis naar de stranden van Normandië om daar afgezonken te worden.
Dit waren de ‘David O’Saylor’ en de ‘Vitruvius’.
Ze werden gebruikt als havenhoofd.
Na de oorlog werden een aantal van die schepen voor de kust van Kiptopeke afgezonken om als golfbreker te dienen.
Daar werden niet alleen betonnen schepen voor gebruikt.
Ook allerlei andere schepen werden daar voor gebruikt, ze werden gewoon aan de grond gezet ter bescherming tegen de golfslag.
Namen
Al die schepen moesten een naam krijgen voordat ze te water werden gelaten.
Liberty’s kregen vaak namen van beroemde overleden mensen.
Begonnen werd met de ondertekenaars van de Amerikaanse Onafhankelijkheids verklaring.
Victory’s daarentegen kregen namen voor het achtervoegsel Victory.
Al deze schepen zouden zeker geen schoonheidsprijs winnen, ze waren gewoon functioneel.
Ontworpen om ongeveer vijf jaar hun werk te doen.
Zonder twijfel hebben deze schepen bijgedragen aan de overwinning van de geallieerden.
De ‘Star of Oregon’ was een uitzondering.
Ze werd vernoemd naar een schip die de eerste volksverhuizers uit Europa naar Oregon bracht.
Was de bouwtijd van een Liberty in 1943 zo’n 42 dagen.
De ‘Star of Oregon’ stond 131 dagen op de helling in 1941, om pas na 226 dagen opgeleverd te worden.
Ze was ook één van de eerste Liberty’s die gebouwd werden.
Ze werd in 1942 getorpedeerd door de ‘U-162’ in de Caraïbische Zee en haar bemanning kwam veilig aan wal.
Ze was één van de tweehonderd Liberty’s die verloren gingen tijdens de oorlog.
Vloeiende lijnen door het water.
Bij Victory’s werden eerst bevriende naties als naam gegeven.
Daarna universiteiten en andere overheid instanties.
Zoveel schepen, zoveel namen.
Op het eind waren de beroemde personen of instellingen op en werd van alles verzonnen om zo’n schip aan een naam te helpen.
Daarnaast kon iedere groep die voor twee miljoen dollar aan oorlogsobligaties wist te verkopen een naam voorstellen.
Net als bij Ocean’s, North Sands, Fort’s, Park’s, T2-tankers, Liberty’s, Victory’s of hoe al die typen ook werden genoemd, verdwenen deze schepen na de oorlog uit Neptunus wateren.
Hansa
Ook de Duitsers bouwden standaardschepen.
Deze schepen werden niet enkel op Duitse werven gebouwd.
Ook scheepswerven in drie bezette Noord-Europese gebieden, met name Nederland, België en Denemarken werden ingeschakeld.
Opmerkelijk is het feit dat geen enkele Franse werf opdracht kreeg om schepen van het ‘Hansa’-type te bouwen.
Het type Hansa was onderverdeeld in drie klasse; de Hansa-A tot 3000, de Hansa-B tot 5000 en tenslotte de Hansa-C tot 9000 ton draagvermogen.
In het Duitse nieuwbouwprogramma stond er oorspronkelijk de bouw van 128 vaartuigen van het ‘Hansa-A’ geprogrammeerd.
Een schril contrast met de hoeveelheden die de Engelsen en Amerikanen in die tijd bouwden.
Soms word je op het verkeerde been gezet door een scheepsnaam.
Op zoek naar de historie van het Duitse schip ‘Fangturm’ kwam ik het tweemaal tegen.
Beide ‘Fangturm’ waren van het type Hansa-A.
Door de jaartallen goed te bekijken kom je eruit.
De eerste ‘Fangturm’ ging bij v/d Giessen in Capelle a/d IJssel in 1943 te water.
Als ‘Brunhilde’ liep ze in 1944 aan de grond bij Hoek van Holland.
Liep in 1945 op een mijn, werd door de Engelsen in beslag genomen en naar Hull gebracht.
Daar gerepareerd en als ‘Empire Game’ 1945-1947 weer in de vaart gebracht.
Daarna als ‘Canford’ van 1947-1956, om van 1956-1961 weer als de Duitse ‘Fangturm’ te varen.
Werd verkocht naar Libanon in 1961 als ‘Panaghia Lourion’ en in 1974 gesloopt.
De andere ‘Fangturm’ werd in Duitsland gebouwd en ging in 1944 te water en werd in 1945 in beslag genomen door de Engelsen.
Ze ging verder als ‘Empire Gallop’ 1945-1947, om dan als ‘Baltonia’ 1947-1953 rond te varen.
Veranderde wederom van naam in ‘Baltic Oak’ 1953-1957.
Werd daarna de Duitse ‘Palmyra’ van 1957-1962.
In 1962 kreeg de ‘Palmyra’ een aanvaring met de Engelse tanker ‘British Mariner’ en zonk.
De ‘British Mariner’ raakte zodanig beschadigd dat ze in dat jaar werd gesloopt.
De ‘Adamsturm’ werd door een Duitse werf in 1944 opgeleverd.
Voor ze werd geconfisqueerd door de Engelsen was ze al een paar maal beschadigd door luchtaanvallen.
Nadat ze in beslag genomen was, kreeg ze in 1945 de naam ‘Empire Ganymede’.
Daarna werd ze de ‘Baltanglia’, de ‘Baltic Pine’ om in 1954 verkocht te worden naar Griekenland als ‘Germania’.
Kreeg in 1955 een aanvaring en werd aan de grond gezet.
Verkocht aan een sloper in Duitsland.
Weer opgekocht door een Duitse rederij en na grondige reparatie in 1956 als ‘Auriga’ weer in de vaart gebracht.
Ze werd in 1965 uit de vaart genomen.
Een ander Hansa-A schip was de ‘Celia’.
Ze ging in 1943 te Lübeck van de helling.
In 1945 werd ze in beslag genomen door de Engelsen en kreeg de naam ‘Empire Gallant’.
Omgedoopt tot ‘Richard Borchard’ in 1947.
In 1960 kreeg ze de naam ‘Fairwood’, om in 1963 gesloopt te worden.
De Engelsen legde in 1945 tevens beslag op nog zo’n schip van dat type, de ‘Schauenberg’ die in 1944 van een werf in Hamburg kwam.
Ze gaven haar de naam ‘Empire Galway’.
In 1946 kwam ze onder Belgische vlag als de ‘Kinshasa’.
Ze werd in 1951 verkocht naar Noorwegen en kreeg de naam ‘Anne Reed’.
Als ‘Pagenturm’ keerde ze weer terug onder Duitse vlag in 1956.
Ze werd in 1964 gesloopt.
Uiteindelijk werden van het type Hansa-A slechts 55 opgeleverd bij het einde van de oorlog.
Opgeleverd, maar niet in dienst gesteld.
Er bleven een aantal opgeleverde casco’s in de bezette landen op de werf liggen, omdat ze niet tijdig naar een Duitse werf konden gesleept worden om afgebouwd te worden.
Er vergingen 11 van deze schepen.
Na de oorlog werden er nog 14 gebouwd, wat een totaal van 69 eenheden van dat type schip gaf.
In de landen waar deze schepen op de helling stonden, werd veelvuldig sabotage gepleegd om de oplevering te vertragen.
Onderdelen verdwenen, bestellingen niet uitgevoerd of er was gewoon geen materiaal voorhanden.
Veel van die onafgemaakte schepen, meestal van het A-type, werden na de oorlog in beslag genomen door de geallieerden.
Kwamen onder allerlei vlaggen te varen nadat ze afgebouwd waren, de meeste als een soort van herstelbetaling.
Van het type Hansa-B hebben tijdens de oorlog maar twee schepen gevaren.
Ze stonden voor de Duitsers in Denemarken op de helling, de levering werd op allerlei manieren vertraagd.
Vier schepen moesten ervan dat type gebouwd worden.
Twee ervan, de ‘Rabenfels’ en de ‘Götzenfels’, werden nooit op stapel gezet.
In 1943 werd de kiel gelegd en in 1944 ging de ‘Halsnaes’ in Helsingør te water om haar naam te veranderen in ‘Helgenaes’.
Als ‘Helgenaes’ werd ze in 1945 naar Hamburg versleept.
Werd door de Duitse marine ingelijfd en kreeg de naam ‘Kronenfels’.
In 1945 confisqueerden de Engelsen haar en kreeg ze de naam ‘Empire Roden’ tot 1948.
Ze werd overgedaan aan de Amerikanen en kreeg de naam ‘Florida Sword’.
Daarna in 1956 verkocht naar Liberia en veranderde haar naam in ‘Cheyenne’.
Veranderde nogmaals van naam, nu in ‘St. Nicholas’.
Liep in 1958 op een rif en ging verloren.
De ‘Huberfels’ werd, half afgebouwd, van Helsingør naar Hamburg gebracht.
Ze ging in 1943 te water, maar werd pas in 1945 in Bremen afgebouwd.
Zou voor de Norddeutsche Lloyd gaan varen onder de naam ‘Langeoog’.
De Engelsen gaven haar in 1945 aan de Russen.
Daar kreeg ze de naam ‘Mechanik Afanasiev’ van 1945-1961 en ‘Serpukhov’ 1961-1975.
Ze werd in 1975 gesloopt.
Na de oorlog werd van het type Hansa-B nog schepen gebouwd.
Zo werd in 1947 in Denemarken de ‘Emelie Maersk’ als motorschip op stapel gezet.
Om in 1968 nog de ‘Agung’ te worden.
In 1980 werd ze gesloopt.
Op Nederlandse werven werden een vijf-tal type Hansa-C schepen gebouwd.
Zo werd de ‘Greiffenfels’ bij de NDSM gemaakt.
Ging in 1944 te water, maar werd pas in 1946 opgeleverd.
De andere type Hansa-C schepen waren de ‘Gutenfels’, de ‘Crostafels’, de ‘Frankenfels’ en de ‘Axenfels’.
De ‘Greiffenfels’ werd in 1961 omgebouwd tot motorschip.
Ze werd in 1977 gesloopt.
De ‘Gutenfels’ liep in 1944 bij de NDSM van stapel en werd door de Duitse bezetter in het Noordzeekanaal tot zinken gebracht.
Ze werd in 1945 gelicht en teruggebracht naar de werf om haar af te bouwen voor de Nederlandse Staat.
Ze veranderden haar in een motorschip.
Ze ging in 1948 voor de Stoomvaart Mij. ‘Oostzee’ varen onder de naam ‘Heelsum’.
In 1962 kreeg ze brand in de machinekamer.
Ze werd niet gerepareerd.
Ze werd in dat jaar verkocht naar Libanon en kreeg de naam ‘Antonis’ tot haar sloop in 1979.
De ‘Crostafels’ ging in 1944 bij de RDM te water.
Werd naar Emden versleept en vandaar naar Bremen.
In 1947 geconfisqueerd, verder afgebouwd en aan Joegoslavië geleverd.
Ook dit schip werd voorzien van motoren.
De ‘Frankenfels’ ging in 1944 ook bij de NDSM te water en werd ook als blokkadeschip afgezonken in het Noordzeekanaal.
In 1946 geborgen en voor Nederlandse Staat afgebouwd.
Ze ging voor Nievelt Goudriaan & Co varen als de ‘Albireo’, ook zij werd een motorschip.
In 1963 overgedragen aan de Duitse tak van die rederij en kreeg de naam ‘Procyon’.
Ze werd verkocht naar Cyprus in 1966 en kreeg de naam ‘Minoutsi’.
Om in 1977 opgelegd te worden in Piraeus, waarna ze aan de andere kant van de wereldbol in 1980 gesloopt werd.
De ‘Argenfels’ werd bij Wilton-Fijenoord in 1943 op stapel gezet.
Liep in 1944 daar van af om verder afgebouwd te worden in Hamburg.
Ze liep enorme schade op tijdens een bombardement.
Ze werd in 1949 gelicht en herstelt, ze bleef echter een stoomschip.
Olie gestookt weliswaar!
Ze kreeg een aanvaring met het Noorse schip de ‘Skrim’ in 1958.
In 1961 werd ze omgebouwd tot motorschip.
In 1978 werd ze gesloopt.
De ‘Axenfels’ gleed in 1944 bij v/d Giessen in Capelle a/d IJssel naar haar element.
Door sabotage zonk ze bij de RDM, om na geborgen te zijn in dok te gaan bij Wilton-Fijenoord.
Haar casco werd naar Emden gesleept, maar werd beschadigd door bommen in Hamburg.
De restanten werden door de Engelsen in beslag genomen.
Het einde voor de ‘Axenfels’ kwam in 1947, ze werd verschroot.
Een aantal schepen kwamen onder Nederlandse vlag varen.
Zo waren dat o.a. de ‘Waal’, de ‘IJssel’, de ‘Maas’ en de ‘Schie’.
Ze voeren alle voor Vinke & Co.
In tegenstelling met andere type Hansa-A schepen waren dit motorschepen.
Alle vier waren ze oorlogsbuit.
De ‘Waal’ ging in 1944 te water.
Het casco zou op 11 januari 1945 naar Hamburg worden gesleept om daar te worden afgebouwd.
Op 14 januari door verzetstrijders in Rotterdam tot zinken gebracht.
Op 2 maart door de Duitsers gelicht en op 3 maart in een droogdok gezet.
Door de geallieerden in mei 1945 krijgsbuit verklaard en werd aan Nederland toegewezen.
Werd in 1948 opgeleverd.
In 1961 werd haar naam veranderd in ‘Irazú’.
Verkocht naar Griekenland als ‘Nissos Leros’ in 1964 en nogmaals in 1972 naar Cyprus als Poliaigos B’.
In 1974 liep ze aan de grond en werd opgegeven.
De ‘IJssel’ had een soortgelijk levensloop.
Ze stond in 1944 nog bij de werf Schelde op de helling.
Op 4 januari 1946 te water gelaten en op 2 februari naar Capelle a/d IJssel gesleept.
Daar afgebouwd.
Op 8 februari 1949 opgeleverd en dezelfde dag overgedragen aan Vinke & Co.
In 1983 werd ze als ‘Poliaigos’ in Griekenland opgelegd en 1988 pas gesloopt.
Ook de ‘Maas’ stond in 1944 nog op de helling.
Als ontwerp waren het stoomschepen, maar bij de afbouw werden er motoren ingeplaatst.
De ‘Schie’ was de ongelukkigste van de vier.
Ze kwam in 1948 in de vaart, om haar naam in 1961 in ‘Izalco’ te veranderen.
Als ‘Kappa Trader’ kwam ze in 1970 in aanvaring met het Oost-Duitse schip ‘Rhön’ en zonk.
Ze werd op 22 december 1944 naamloos te water gelaten.
Het casco ging in december 1944 naar Hamburg om te worden afgebouwd.
In mei 1945 in Rotterdam teruggevonden en door de geallieerden aan Nederland toegewezen.
Ook Hansa schepen kwamen aan hun einde.
Ze zonken of werden opgelegd.
Ook voor hun zou de oud-ijzer waarde bepalend worden.
Veteranen
Het was de bedoeling van de schepen, die in de oorlog gebouwd werden, dat ze zo’n vijf jaar mee zouden gaan.
Veel van die schepen werden opgelegd en verdwenen in de mottenballenvloot.
Diep weggestoken in baaien en rivieren om in alle rust weg te roesten.
Toch ontsnapten een aantal schepen aan dat lot en maakten na oorlogstijd, onverdroten, nog trouw vele zeemijlen.
In vredestijd kwamen veel van die in de oorlogsjaren gebouwde schepen onder allerlei vlaggen te varen bij evenzo veel rederijen.
Van die rederijen verdwenen er weer veel en de schepen later ook.
Soms kwam je zo’n ‘oorlogsveteraan-van-de-zee’ nog tegen.
In de sluizen van IJmuiden, waar ze dampend en steunend even tot rust kwamen.
Of in de Griekse havenplaats Piraeus waar er vele bij de werf Scaramanga lagen.
De meeste aan hun lot overgelaten, een enkeling nog keurig onderhouden om zo weg te varen.
Ze veranderden regelmatig van vlag, eigenaar en naam.
Zoals de ‘Fotini’ die als ‘Frank J. Cuhel’ in 1944 werd opgeleverd, in 1947 onder Griekse vlag ging varen en in 1955 haar naam nogmaals veranderde in ‘Avra’.
In 1965 was ze gezonken.
De ‘Amherst Victory’ uit 1943 die in 1947 naar Denemarken werd verkocht en onder de naam ‘Serampore’ ging varen.
In 1954 werd ze naar Turkije verkocht om onder de naam ‘Manisa’ in 1977 gesloopt te worden.
De ‘Kolasin’ voer onder Joegoslavische vlag en liep in 1970 ergens in de Zwarte Zee aan de grond en lieten haar daar gewoon wegroesten.
Ze was de helling afgegaan als ‘Pierre L’Enfant’ in 1943 om in 1946 de ‘Atlantic Wave’ te worden.
Russische schepen uit die tijd kwam je nog weleens tegen.
Veel van die schepen voeren toentertijd met een gemengde bemanning.
Ze kregen in die tijd veel schepen van de Amerikanen, weliswaar onder bepaalde regels.
Die schepen bleven lang onder hamer en sikkel doorvaren.
Zoals de ‘Novorossiysk’
Aan de andere zijde van de pier ligt nog zo’n varende ‘oude-van-dagen’, de Griekse ‘Panagiotis D’.
Nog een paar Russen.
Nieuws
Soms haalde een schip het landelijke nieuws.
Een aantal schepen bereikten dat door strandingen.
Maar spectaculair was dat niet.
De Zweedse ‘Virgo’ liep in 1953, na een hevige storm, op het strand bij Texel.
Werd vlotgebracht en ging in dok.
In 1971 verkocht en voer als ‘Kathy Hope Maline’ verder.
Al kwamen er meer schepen op het Nederlandse strand terecht.
Leuk voor dagjesmensen, maar niet voor de opvarenden die ontheemd raakten.
Schepen die het wereldnieuws wel haalden, waren de ‘Flying Enterprice’.
Ze ging te water in 1944 als een type C1-B schip onder de naam ‘Cape Kumukaki’.
Als bouwnummer 1107 gleed de Liberty ‘Charles E. Duryea’ in 1943 van de helling.
In hetzelfde jaar werd ze overgedragen aan Rusland en kreeg de naam ‘Orel’.
Ze veranderde in 1949 van naam, nu ‘Ivan Polzunov’.
Kreeg even alle ogen van de wereld op haar gericht toen ze probeerde in 1962 raketten naar Cuba te brengen.
Schepen maken historie door alle eeuwen heen.
Van sommige kan die achterhaald worden en altijd de moeite waard om verteld te worden.
Geef een reactie