…Het verhaal over ‘Schepen’ werd wel erg lang en heb het daardoor maar in vieren gesplitst.
Dit deel begint met een schip dat in groten getale geproduceerd werd.
Liberty
Nadat Amerika in december 1941 bij de oorlog betrokken raakte, was de noodzaak om meer schepen te maken urgent.
Om deze nog sneller te kunnen bouwen werden ze gelast en kwamen er steeds meer wijzigingen in het ontwerp.
Zo ontstond uit al dat soort schepen de ‘Liberty’.
Een schip dat snel, goedkoop en overal gemaakt kon worden.
Dit schip kreeg oliegestookte waterpijpketels, maar werd nog steeds voortgestuwd door een betrouwbare triple-expansie stoommachine die haar een snelheid van hoogstens 11 mijl gaf.
De eerste Liberty die te water ging, was de ‘Patrick Henry’ op 26-12-1941.
Onder groot vertoon gleed ze als ‘het lelijk eendje’ van de helling.
Zo’n naam paste niet bij dat soort schip.
Algauw werd ze de ‘Liberty’ genoemd, een veel toepasselijker naam.
Na haar volgden nog zo’n 2750 van dat type schip, gemaakt op 18 Amerikaanse werven.
De ‘Benjamin Warner’ die in juli 1944 werd opgeleverd behoorde tot het laatste schip dat werd gebouwd aan de Westkust.
De allerlaatste was de ‘Albert M. Boe’, die op 26-09-1945 in Portland, Maine werd opgeleverd.
De ‘Albert M. Boe’ werd na haar actieve periode in 1965 als visconservenfabriek in Alaska gebruikt onder de naam ‘Star of Kodiak’.
In vier jaar tijd werd dit enorme aantal schepen gebouwd, een nog steeds bestaand record voor één type schip.
Om dat resultaat te bereiken werden extra werven aangelegd, zowel aan de Oostkust als aan de Westkust.
Werven die voorheen een enkel schip bouwde, moesten zonder enkele ervaring een massaproductie leveren.
De methode werd afgekeken bij de Fordfabrieken, die auto’s aan de lopende band produceerden.
Het devies op veel werven was: sneller bouwen dan de Duitsers ze konden laten zinken.
Op de werven hield men een strak werktempo aan om de schepen op tijd klaar te hebben.
Al leek het op veel foto’s dat het er onbekommerd aan toe ging.
De ‘John C. Fremont’ ging in 1941 als eerste Liberty aan de Westkust te water.
In 1945 liep ze in de Manila Bay op een mijn en werd daarna gesloopt.
De ‘John Randolph’ liep in 1942 op een mijn die door de geallieerden bij IJsland gelegd waren.
De Liberty brak in tweeën en het achterschip zonk.
Het voorschip werd aan de grond gezet, maar ging later verloren tijdens het verslepen.
De werkzaamheden gingen ook ’s nachts door.
Ieder schip ging op gepaste wijze met de nodige ceremonie van de helling.
Sommige zijdelings.
De scheepshelling was nog niet afgekoeld of de kiellegging voor de volgende Liberty werd al gedaan.
Ook de ‘Black Hawk’ gleed in 1943 zijdelings te water.
In 1944 werd ze door de ‘U-772’ getorpedeerd en brak in tweeën.
Het achterschip zonk, terwijl het voorschip aan de grond werd gezet in de Worbarrow Bay.
De ‘U-772’ kwam door dieptebommen van het fregat ‘HMS. Nyasaland’ in 1944 tot zinken.
Het fregat ‘PF-83’ uit 1943 werd door de Amerikanen op stapel gezet.
Door de Engelsen in 1944 overgenomen en kreeg de naam ‘HMS. Nyasaland’.
.
Soms moet je weleens twee keer kijken om een Liberty te herkennen.
De ‘Hernán Cortés’ voer onder Panamese vlag en liep in 1966 aan de grond, werd geborgen en in 1967 gesloopt.
Als ‘Saimgoy’ voor ze van 1944 tot 1947 onder Engelse vlag om daarna als ‘Bimini’ onder de vlag van Nassau te varen.

Als prestige object werd de ‘Robert E. Peary’ in vier dagen en nog wat uren gebouwd, dat gebeurde in 1942.
Haastige spoed is soms goed, want ze werd in 1963 pas gesloopt.
De bouw van deze schepen gebeurde op grote schaal en in een hoog tempo.
In 1943 gleden er ergens per dag drie schepen het water in.
Gemiddeld zaten er 42 dagen tussen de kiellegging en de oplevering.
Al snel kregen de eerste schepen last van scheuren in romp en dek.
Sommige schepen gingen ten onder omdat ze spontaan in tweeën braken.
Het ontwerp had zwakke punten in de constructie.
De oorzaak van de problemen en het breken van deze schepen werd eerst gezocht bij de scheepswerven, waar de schepen in grote haast werden gebouwd en bij het gebruik van ongeschoold personeel.
Het waren vooral vrouwen die het laswerk deden.
Bij nadere inspectie bleek, net als bij de T2-tankers, dat deze breuk het gevolg was van de eigenschappen van het staal en het laswerk.
Vaak waren de schepen ook overbeladen met een slechte gewichtsverdeling.
De ‘Joel R. Poinsett’ gleed in 1943 te water om in 1944 in een storm doormidden te breken.
Door de waterdichte schotten bleef het achterschip drijven.
De zeesleper ‘Foundation Franklin’ bracht het achterschip Halifax binnen.
Het voorschip was al gezonken.
Ze werd niet meer gerepareerd en werd als een soort pakhuis gebruikt.
Het waren ook erg natte schepen, met een vlak dek en te langzaam om zonder escorte in konvooien te opereren.
Onderhoud werd er ook weinig gedaan.
Het was varen en doorgaan.
Liberty’s met de nodige zeemijlen op hun teller.
Een enkele Liberty kreeg een schildering op hun romp zoals gebruikelijk was bij vliegtuigen in die tijd.
De ‘Andrew G. Curtin’ werd door de ‘U-716’ getorpedeerd.
De bemanning, op vier na, werd door de ‘HMS. Inconstant’ gered en in Moermansk aan land gebracht.
De Turkse marine had in 1939 een aantal oorlogsschepen in Engeland besteld.
Door omstandigheden werden ze pas in 1946 aan de Turken geleverd.
De ‘HMS. Inconstant’ kreeg de naam ‘TCG. Muavenet’.
De Liberty ‘Pierce Butler’ had maar een kort leven.
Ze ging te water en ten onder in 1942.
Torpedo’s uit de U-177 werden haar fataal.
Haar bemanning werd gered door de ‘HMS. Fortune’.
De ‘HMS. Fortune’ ging in 1943 over naar Canada en werd de ‘HMCS. Saskatchewan’ en werd vooral ingezet voor het begeleiden van konvooien.
Ze werd in 1946 gesloopt.
De ‘U-177’ bracht ook het Nederlandse schip ‘Sawahloento’ in 1942 tot zinken.
Ze voer voor de KPM en 53 opvarenden kwamen hierbij om.
Na de oorlog veranderden veel Liberty’s van vlag en naam, ze waren gewild bij veel rederijen.
De ‘Thora Dan’ voer slechts een jaar voor een Deense rederij.
Het voldeed niet en werd dus gauw doorverkocht.
Als ‘Wendy H.’ werd ze in 1967 gesloopt.
Er voeren nog genoeg Liberty’s voor andere Deense rederijen.
De ‘Else Maersk’ ging in 1943 als ‘Thomas Pollock’ te water.
De ‘Sunlong’ verging in 1956 door een lekkage in de Noordzee.
Veel Liberty’s werden uitgeleend of verkocht.
Zo nam Griekenland 98 van die schepen over.
De Zweden namen maar twee Liberty’s over.
De ‘Lappland’ en de ‘Sonata’.
De Liberty ‘Roger Williams’ gleed in 1942 te water en werd in 1946 opgelegd.
Naast haar de ‘Robert Lowry’ aan de kade.
Als ‘Sonata’ voer ze van 1947 tot 1952.
Ze verging zonder een spoor achter te laten in 1965 als ‘Thrasyvoulos’.
De ‘Archanax’ kwam onder Liberiaanse vlag te varen van 1954 tot 1966.
Voorheen was ze de Noorse ‘Brott’, terwijl ze als ‘A. Frank Lever’ in 1943 op de helling stond.
Onder Nederlandse vlag kwamen zo’n 40 Liberty’s.
De meeste aangekocht door de Nederlandse Staat, sommige door rederijen die gewoon schepen nodig hadden.
Ze waren nodig om de Nederlandse koopvaardijvloot weer op sterkte te brengen en de verliezen te compenseren.
Eerste
De ‘Blijdendyk’ had al namen genoeg gehad voor ze als eerste Liberty aan de Nederlandse regering werd overgedragen.
In het kader van ‘Herstelschade Wet’ werd dit schip aan Nederland toegewezen als compensatie voor de reeds geleden scheepsverliezen.
Op de helling in 1943 heette ze nog ‘Tobias Lear’.
Daarna werd ze even de ‘Bosboom’ genoemd.
Ze kreeg in 1946 aanvankelijk ook nog de naam ‘Erasmus’ toe bedeeld, maar dat werd aan een ander schip gegeven.
Om tenslotte als ‘Fort Orange’ onder Nederlandse vlag te gaan varen voor de NASM (HAL).
In 1947 werd ze de ‘Blijdendyk’ genoemd, om in 1953 te veranderen in ‘Blydendyk’.
Daarna verkocht in 1957 naar Italië waar ze de naam ‘Transilvania’ kreeg.
In 1965 weer doorverkocht naar Libanon als de ‘Mount Athos’.
Ze liep in 1967 aan de grond en werd als verloren opgegeven.
Daarna werd de ‘Washington Allston’ overgenomen.
Ze werd daarna de ‘Thorbecke’ genoemd.
De ‘Thorbecke’ veranderde haar naam in 1947 als ‘Lutterkerk’ en voer voor de VNS.
Werd weer verkocht in 1962 naar Griekenland als de ‘Maria Despina’ om in 1966 aan de grond te lopen.
Ze werd als verloren beschouwd.
Daarna opgekocht om verbouwd te worden tot kraanschip ‘El Alamein’.
Ook de ‘Hugo de Groot’ werd door de Nederlandse Staat overgenomen.
De ‘Hugo de Groot’ ging voor de SMN varen.
Als ‘J. H. Drummond’ ging ze in 1944 te water.
Om in 1966 als ‘Angelic’ te worden gesloopt.
Zo ook de ‘Erasmus’.
De Nederlandse Liberty’s kregen namen van historische denkers.
De ‘Erasmus’ werd door de Nederlandse Staat in 1947 overgenomen.
Nadat ze eerst onder de naam ‘Horace Williams’ in 1943 te water ging.
Ze ging daarna onder de naam ‘Lemsterkerk’ voor de VNS varen.
In 1962 werd ze verkocht en ging onder Libanese vlag andere namen varen.
Haar sloop was in 1971.
De ‘Kamerlingh Onnes’ werd ook door de Nederlandse Staat in 1947 overgenomen.
Ze ging als ‘George L. Baker’ in 1943 te water.
Kreeg in 1950 de naam ‘Tomini’ en voer voor de Wm. Ruys & Zn.
In 1957 werd haar naam veranderd in ‘Texel’, om daarna in 1962 verkocht te worden als o.a. ‘Brother S’ en onder Panamese vlag kwam.
Haar sloop was in 1969.
De ‘Paul Chandler’ uit 1943 werd ook door de Nederlandse Staat in 1947 overgenomen.
Ze ging als ‘Jeroen Bosch’ voor de Fa. Vinke & Co varen.
In dat zelfde jaar werd haar naam gewijzigd in ‘Ootmarsum’.
Kreeg in 1949 de naam ‘Joost van de Vondel’ en ging voor de Montaan Transport Mij. varen.
In 1953 werd ze verkocht en haar naam veranderde in ‘Sparto’, ze voer onder Panamese vlag.
Daarna in 1964 verkocht naar Griekenland en Cyprus onder de naam ‘Irena’.
Gesloopt in 1971.

De ‘William G. Fargo’ uit 1943 werd ook al door de Nederlandse Staat in 1947 aangekocht.
Ze ging als ‘Jacob Cats’ voor de Scheepvaart & Steenkolen Mij. varen.
Vooraleer om, om onduidelijke reden, de naam ‘Zeventien’ te krijgen.
In 1949 onder haar naam ‘Jacob Cats’ voer ze voor Motaan Transport Mij.
Werd in 1950 verkocht naar Liberia en kreeg de naam ‘Agioi Victores’.
Kreeg in 1960 de naam ‘Effi II’ en in 1962 de naam ‘Ayios Dimitris.
In 1965 verdween ze naar Taiwan om in 1967 te worden gesloopt.
De ‘George P. McKay’ werd om dezelfde redenen in 1943 overgenomen.
In 1947 kreeg ze de naam ‘Hemony’ en kwam voor VNS te varen.
Haar naam veranderde in dat jaar in ‘Leopoldskerk’ en bleef voor de VNS varen.
In 1962 werd ze verkocht en ging ze onder Libanese vlag varen als ‘Atticos’.
Ze werd in 1969 gesloopt.
De ‘Vernon L. Parrington’ werd eveneens in 1946 overgenomen door de Nederlandse staat.
In 1943 was de Liberty onder die naam te water gelaten.
Ze kreeg in 1947 de naam ‘Filips van Marnix’, maar voor ze onder die naam kwam brak er brand uit.
Er werd geprobeerd een andere Liberty te kopen, wat niet lukte.
Met maanden vertraging kwam ze uiteindelijk in de vaart en ging varen voor Ph. van Ommeren.
In het zelfde jaar veranderde ze weer van naam en werd nu de ‘Loosdrecht’ voor dezelfde rederij.
Ze werd in 1961 verkocht en kreeg de naam ‘Crescent’ en voer onder Panamese vlag.
Er werd flink met de eigendomsrechten gerommeld.
Het schip werd opgelegd en door een zware storm verdaagde ze in 1962 in Hong Kong op de rotsen.
Ze werd weer vlotgebracht en als verloren verklaard.
In 1963 was ze gesloopt.
Nog een paar zgn. Nederlandse Liberty’s.
Eveneens overgenomen door de Nederlandse Staat.
Aangepast aan de Hollandse eisen en direct in de vaart genomen.
De ‘Augustin Stahl’ gleed in 1944 haar element in.
Werd in 1947 overgenomen, kreeg de naam ‘Van ’t Hoff’ en voer voor Fa. Wm Ruys & Zn.
Haar naam veranderde weer, het werd nu ‘Tomori’ in 1950, maar bleef bij dezelfde rederij varen.
Verkocht in 1960 naar Griekenland en haar naam veranderde in ‘Thetis’.
Daarna naar Liberia als ‘Marmaron’ om gesloopt te worden in 1969.
De ‘Boerhave’ ging als ‘George H. Flanders’ in 1943 te water.
Ze kreeg de naam ‘Boerhave’ in 1947 en voer voor Nievelt, Goudriaan & Co.
In 1947 veranderde dat in ‘Alamak’.
In 1958 verkocht naar Italië en ging verder als ‘Gerdomo Campanella’.
Ze verdaagde naar Polen en werd ze ‘Huta Ferrum’.
Haar sloop was in 1972.
De ‘Berlage’ was een schip dat uit de mottenballen werd gehaald.
Ze lag in 1946 opgelegd op de Hudson rivier waar veel meer overtollige schepen terecht kwamen.
Van 1943 tot 1946 had ze als ‘Lucius Fairchild’ rondgevaren
In 1947 opgekocht door de Nedelandse Staat en ging voor de JCJL varen.
In 1950 kreeg ze de naam ‘Amstelvaart’ en haar rederij werd Reederij ‘Amsterdam’.
In 1960 verkocht naar Hong Kong, maar kwam onder Panamese vlag te varen.
Als ‘Vigilant’ werd ze in 1968 gesloopt.
De ‘Bredero’ lag ook al ergens op een rivier te roesten voordat ze in 1947 overgenomen werd door de Nederlandse staat.
Ze gleed in 1943 als ‘S. Hall Young’ te water om in 1946 opgelegd te worden.

Het was geen fortuinlijk schip.
In 1947 brak er tweemaal brand op haar uit, ze kon blijven doorvaren.
Ze kreeg de naam ‘Lekkerkerk’ in 1948 en de Nederlandse Staat bleef eigenaar.
In 1949 liep ze ergens aan de grond en werd weer vlotgetrokken.

Voer eerst voor de VNS die als beheerder optrad, om in 1950 overgenomen te worden door de SMN onder dezelfde naam.
In 1951 ging ze weer voor de VNS varen.
Werd verkocht naar Griekenland in 1961 en kreeg de naam ‘Maria Santa’.
Om in 1967 naar de sloper te varen.
Ook de ‘Zeeman’ kwam uit de mottenballen vandaan.
Van 1943 tot 1946 droeg ze de naam ‘L.H. McNelly.
In 1947 opgekocht door de Nedelandse Staat en ging voor Wm. Ruys & Zn. varen.
In 1950 ging ze dat voor Vinke & Co doen en kreeg de naam ‘Trompenberg’.
In 1951 werd haar rederij de Stoomboot Mij. ‘Hilligersberg’ en bleef onder dezelfde naam.
Werd in 1959 verkocht en verging in 1969.
Een groot aantal Liberty’s die onder Nederlandse vlag voeren legden vele zeemijlen af.
Vaak onder goede gesternte, maar het zal er niets aan afdoen dat het zwaar werken was.
SAM-schepen
De Engelsen namen, onder bepaalde regelingen, 90 Liberty’s over.
Omdat die schepen geleend waren van de Amerikanen en na de oorlog terug gegeven moesten worden, werden zij met een voorvoegsel aangeduid.
Het werden zgn. SAM-schepen.
De ‘Samarovsk’ werd in 1960 gesloopt, terwijl de ‘Samconon’ in 1967 verging.
De schepen kregen voor ze gedoopt en van de helling gleden eerst een naam zoals gebruikelijk was bij de Amerikanen.
Zodra de kont van dat schip het water raakte veranderde haar naam in die van een SAM-schip.
Zo verging het ook de ‘Ross G. Marvin’.
Net in beweging naar beneden kreeg ze al de naam ‘Samtry’.
Daarna werd het de ‘Edenbank’, om vervolgens naar China verkocht te worden.
Daar werd ze ‘Ho Ping 43’, om nogmaals te veranderen in ‘Zhang Dou 43’.
In 1986 werd ze gesloopt.
De ‘Samuta’ uit 1943 verging het minder.
Als ‘Jesse de Forest’ gleed ze in 1943 in het water om direct van naam te veranderen.
In 1947 ging ze voor de Bank Line varen als ‘Kelvinbank’.
Ze kreeg in 1953 machinekamer problemen en liep aan de grond.
Brak in tweeën ging verloren.
Liberty tankers
De Liberty tanker werd eind 1942 voorgesteld als antwoord op de behoefte om meer olie te vervoeren en de grote verliezen van de bestaande tankervloot te compenseren.
Aanvankelijk was het de bedoeling bestaande vrachtschepen om te bouwen, maar het ombouwplan werd al snel opgegeven.
Om te voorkomen dat deze schepen als tankers zouden worden geïdentificeerd, werd met opzet de overbodige dekuitrusting behouden en werden de nodige leidingen verborgen.
De misleiding werd verder bevorderd doordat deze schepen ook een deklading konden meenemen.
In 1955 werd ze omgebouwd tot droge ladingschip.
Deze schepen waren van het type Z-ET1-S-C3.
De tanker had in totaal achttien tanks voor het vervoer van olie.
Zo’n tankschip was moeilijk tot zinken te brengen.
Ze bleef op haar olie drijven.
Benzine-tankers daarentegen waren gevaarlijker.
Als deze beschoten of getorpedeerd werden kon de lading vlam vatten en de bemanning kon geen kant op.
De ‘Alan Seeger’ ging van tanker naar droge ladingschip.
Als sloopschip ‘Sealady’ had ze nog een aanvaring.
Ze werd naar een sloper in Spanje versleept door de ‘Fairplay X’, toen ze in aanraking kwam met de ‘USS. Von Steuben’.
De atoomonderzeeër voer eerst tegen de hang van de sleepdraad aan en werd daarna overvaren door de sleep.
Ze hadden dat dode schip niet gehoord!
De ‘Sealady’ kwam toch veilig, maar gebutst, op haar sloopplaats aan.
Nog een aantal Liberty-tankers.
De ‘Belgorod’ werd in 1943 door de Russen overgenomen.
Ze stond in dat jaar als ‘Paul Dunbar’ op de helling.
In 1948 werd ze teruggegeven aan de Amerikanen die haar weer de oude naam gaven.
Een onduidelijk foto van de ‘Belgorod’.
Ze kwam te hulp bij de Russische T2-tanker ‘Donbass III’ die vlak bij de Aleoeten in tweeën brak.
Werd opgelegd, maar kwam als ‘Morris Hess’ terug in de vaart.
Omgebouwd tot droge ladingschip in 1954 en kreeg de naam ‘Palatiani’ en voer onder Panamese vlag.
Werd verlengd in 1956.
In 1957 ging ze als ‘Andros Pearl’ naar Liberia.
Werd in 1962 de ‘Elena’ om in 1966 als de ‘Orient Importer’ te gaan varen.
In 1969 werd ze gesloopt.
De ‘David Holmes’ was ook een liberty-tanker van de Z-ET1-S-C3 klasse.
Ze gleed in het najaar van 1943 van de helling en bleef tot 1955 onder Amerikaanse vlag varen.
Werd verkocht naar Liberia en omgebouwd bij de NDSM tot droge ladingschip en kreeg de naam ‘Alpheus’.
Daarna kreeg ze regelmatig een nieuwe eigenaar en naam: ‘Andros Stream’ 1956-1960, de ‘Patraikos’ 1960-1962, de ‘Tilemachos’ 1962-1963 en de ‘Argolikos’.
In 1967 kwam haar einde en werd ze gesloopt.
Deze Liberty-tanker stond in 1943 als ‘J.C.W. Beckham’ nog op de helling.
Voor haar romp nat was, werd ze al overgenomen door de USN.
Die bracht haar onder de naam ‘USS. Raccoon’ in de vaart.
Marine tankers stonden er niet om bekend dat ze uitbundig geschilderd werden.
In 1946 werd ze opgelegd onder haar oorspronkelijke naam, net zoals met zovele schepen gebeurde na de oorlog.
Als ‘Jupiter’ kwam ze van 1949 tot 1951 weer in de vaart en bleef onder Amerikaanse vlag varen.
Ze was ondertussen omgebouwd tot droge ladingschip.
Ze werd verkocht naar Panama en kreeg de naam ‘Sariza’ van 1953 tot 1963.
Al die oude zeegaande Liberty’s kwamen er uiterlijk steeds lelijker en afgeleefder uit te zien.
De jaren gingen tellen, ze werden rijp voor de sloop.
Een uitzondering was de ‘Sariza’, ze werd steeds mooier.
Uiteindelijk werd ze opgelegd, om doorverkocht te worden naar Liberia als ‘Sara’.
Ook voor dit schip kwam het einde en onder de naam ‘Asia Mariner’ voer ze in 1968 naar de sloper.
In totaal werden 62 van deze tankers gebouwd, maar na de oorlog werden de meeste omgebouwd tot droge ladingschepen.
Ombouw
De ‘Henry V. Alvarado’ ging in 1943 als standaard Liberty te water.
Werd in 1947 naar Italië verkocht en kreeg de naam ‘Italmare’.
Ze veranderde in 1950 van stoomschip naar motorschip.
Werd in 1966 omgevlagd naar Liberia als de ‘Seaport’, maar bleef voor dezelfde reder doorvaren.
Ging in 1971 naar de sloper.
Samengesteld
De laatste officiële Liberty ging in 1945 te water.
In 1951 gleed te Genua alsnog de Liberty ‘Boccadasse’ te water.
Reden van deze late tewaterlating was dat het een samengesteld schip betrof.
In 1944 liep de ‘Bert Williams’ van de helling.
Ze liep in 1948 aan de grond bij Egypte.
Werd geborgen, maar verloren verklaard.
Ze werd voor de sloop naar Italië versleept.
Schoot los, verdaagde weer op de kust en brak vervolgens in tweeën.
Het voorschip werd gered en op sleeptouw genomen naar Genua.
In 1942 ging de ‘Nathaniel Bacon’ van de helling.
Ze voer in 1945 op een mijn en vloog in brand bij Civitavecchia.
Ging in 1946 naar een sloper, waar het achterschip in 1950 weer werd opgekocht.
Dat werd naar Genua versleept en om daar aan het voorschip van de ‘Bert Williams’ vastgelast te worden, ze werd zelfs 9 mtr. langer.
In 1962 ging ze voorgoed naar de sloper.
Lengte
Sommige Liberty’s ondergingen een metamorfose.
Ze veranderden van tanker in een droge ladingschip en/of werden verlengd.
De ‘Eugene W. Hilgard’ van normaal naar lang.
De ‘Ralph Barnes’ werd in 1943 opgeleverd en voer daarna onder andere vlaggen en namen.
Als ‘Panagathos’ liep ze in 1965 op het Bornrif bij Ameland.
De bemanning werd gered, het schip ging verloren.
Rotsen
Geen verandering, maar een mooie foto van een Liberty die op de rotsen gelopen was.
Bruggenhoofd
Een groot aantal Liberty’s werd gebruikt bij de landingen in Normandië.
Sommige schepen raakten daar beschadigd.
Ze vormden een bruggenhoofd voor de aanvoer van een niet aflatende stroom van goederen in enorme hoeveelheden.
Alles moest per schip worden aangevoerd.
Zinkers
Ook Nederlandse schepen werden in 1944 afgezonken om een havenhoofd te vormen bij Normandië.
Ze dienden als golfbrekers bij ‘Gooseberry Harbours’.
Met explosieven werden ze op hun plek gezet.
De ‘Parklaan’ van rederij Hannah en de ‘Parkhaven’ van rederij van Uden kwamen bij ‘Gooseberry 2’ te liggen.
Het waren schepen die hun vaartijd er al op hadden zitten.
De ‘Hr. Ms. Sumatra’ was al onttakeld en kwam bij ‘Gooseberry 5’ te liggen.
In 1945 werden deze schepen gelicht en naar slopers gebracht.
Museum
Eén van de weinige Liberty’s die de tand des tijds heeft overleefd.
Het is een museumschip geworden na vele jaren haar dienst te hebben gedaan.
De ‘John W. Brown’ 1942-heden.

USS. Liberty
Veel Liberty’s gleden het water in, maar ze kwamen niet allemaal bij rederijen te varen.
Een flink aantal werd overgenomen door de Amerikaanse marine.
Ontvingen hun gebruikelijke namen bij hun doop.
Eenmaal door de marine overgenomen veranderde dat.
Ze kregen namen van sterrenbeelden en later aangevuld met een onpersoonlijk nummer.
De ‘USS Deimos’ werd door de Japanse onderzeeër ‘R0-103’ getorpedeerd.

Overal werd lading naar toe gebracht en ergens moest die gelost worden.
Ook de Amerikanen hadden hun reparatieschepen, zoals de ‘Indian Island’.
Liberty troepenschip
De ‘USS Kenmore’ kon zo’n 800 man vervoeren, ze was er voor aangepast.
Zo’n 220 Liberty’s vervoerden troepen.
De Liberty’s waren te traag en vertoonden steeds meer gebreken.
In 1944 werd besloten geen troepen meer te vervoeren met deze schepen.
Verlaten
Eens komt de tijd dat een schip opgevaren was.
Er geen onderhoud meer aan gedaan werd.
Zulke schepen verdagen naar een achteraf plek in een haven waar ze vergeten worden.
Zo verging het ook de ‘Phineas Banning’ 1943-1967.
De enige die nog geïntresseerd was in zo’n schip, was de sloper.
En dan alleen nog maar om de oud-ijzer waarde.
Slechts in de herinneringen blijft ze rondvaren, als een soort ‘Vliegende Hollander’.
Konvooi
In die konvooien voeren ook de langzame Liberty’s met hun triple-expansie stoommachines mee, ze haalden een maximum van 11 zeemijlen.
Het waren gewoon zwoegers.
Voor de Duitse oorlogsschepen en vliegtuigen was het min of meer prijsschieten op die logge schepen, die beladen waren met tanks, kanonnen, vliegtuigen, benzine, etc.

De konvooien waren een allegaartje van allerlei schepen en de langzaamste bepaalde de snelheid.
Ook moesten ze in een bepaald patroon varen wat ook niet meehielp om sneller vooruit te komen.
De konvooien moesten lange trajecten afleggen, de oorlogsgebieden hadden voorraden en troepen nodig.
De vaart op Moermansk was de gevaarlijkste.
Omdat ze op een bepaald punt dicht langs de vijandelijke kust van Noorwegen voeren.
Natuurlijk boezemde de ijzige zee ook angst in.
In totaal zijn er 87 vrachtschepen en 18 escorteschepen van de noordelijke konvooien verloren gegaan, die bijna 3000 opvarenden meenamen naar de bodem van de zee.
Maar de schepen die het haalden, leverden miljoenen tonnen essentiële voorraden af.
De Focke-Wulf Fw 200 ‘Condor’ werd net zo gevreesd als het ijzige water van de Noordelijke Atlantische Oceaan.
Lange afstandsvliegtuigen die de konvooien voortijds ontdekten.
Ook in rustige wateren waart de vijand rond.
Zo werd de ‘Starr King’ vlak bij Australië door de Japanse ‘I-21’ getorpedeerd en zonk.
De bemanning werd gered.
Er ontstond behoefte aan een sneller en groter vrachtschip.
Victory
In 1943 werd daarom een nieuw schip ontworpen: de Victory.
Als opvolger van het ontzettend succesvolle, maar trage Liberty.
Het was een specifiek Amerikaans ontwerp.
Ze was een grote verbetering door haar snelheid.
Het werd een schip van 10.000 ton met een stoomturbine van 6.000 pk, een snelheid van 16 mijl en een lengte van 140 meter.
Hiervan zijn er 531 gebouwd.
Nauwelijks was het schip op de tekentafel uitgewerkt of de afmetingen moesten drastisch worden aangepast.
De breedte werd gewijzigd van 19,1 m naar 18,8 m.
Dit kwam door de ontdekking dat de scheepshellingen op veel scheepswerven te smal waren voor deze schepen.
De eerste van een lange reeks Victory’s met type aanduiding VC2-S-AP2 was de ‘United Victory’.
De ‘United Victory’ gleed op 28-02-1944 in haar element.

De ‘United Victory’ werd in 1947 verkocht naar Egypte en kreeg de naam ‘Khedive Ismail’ om in 1956 te veranderen in ‘Cleopatra’.
Ondanks dat het functionele schepen waren die zo snel mogelijk lading moesten vervoeren, hadden ze bepaalde sierlijke lijnen.
Zoals bij de ‘Navajo Victory’.
Een ander obstakel was dat er andere werven gevonden moesten worden.
Veel werven waren vol met werk aan Liberty’s en andere orders.
Vooraan de ‘Lincoln Victory’ de latere ‘Aardyk’ van de HAL.
Werd in 1944 opgeleverd om in 1947 overgenomen te worden door de Nederlandse Staat die haar bij de HAL liet varen als ‘Aardyk’.
Verkocht naar Taiwan als ‘Siang Yung’.
Zonk in het Panamakanaal, werd gelicht om haar ergens anders weer te laten afzinken.
Er voeren zo’n 12 Victory’s voor de HAL allemaal beginnend met een ‘A’, waaronder ook de ‘Axeldijk’ eveneens door de Staat der Nederlanden in 1947 overgenomen.
Op de helling in 1945 heette ze nog ‘Colby Victory’.
Daarna doorverkocht naar Liberia onder de naam ‘Monique’.
De ‘Appingedyk’ werd overgenomen toen ze nog de ‘Hassan’ heette in 1953.
Daarvoor was ze de ‘Nanking Victory’ uit 1951 en de ‘Coaldale Victory’ in 1945 toen ze te water ging.
Verkocht naar Taiwan als de ‘Hongkong Mariner’.
Ze werd in 1972 gesloopt.
Ook bij de bouw van de Victory’s was het een drukte van jewelste op de werven.
De één na de ander gleed haar element in.
Op de voorgrond de ‘Claremont Victory’.
Nog een mooi foto van een Victory, de ‘Green Bowling Victory’.
Niet alleen de HAL nam Victory’s over.
In totaal voeren er in die tijd 39 Victory’s onder Nederlandse vlag.
Zo ook de ‘Alpherat’ die voor Nievelt, Goudriaan & Co. kwam te varen in 1947.
Ze gleed in 1945 als ‘Wheaton Victory’ de helling af.
De ‘Wheaton Victory’ werd ingezet als troepenschip.
Na onder Nederlandse vlag gevaren te hebben als ‘Alpherat’ werd ze in 1963 verkocht naar China en verder ging onder de naam ‘Hai Fu’.
In hetzelfde jaar liep ze op een rif.
Werd weer vlotgetrokken, maar na inspectie bleek ze zo zwaar beschadigd te zijn dat ze gesloopt werd.
Dat gebeurde pas in 1968.
De rederij Nievelt, Goudriaan & Co had ook de ‘Alphacca’ varen.
Ze was de ex-‘Chanute Victory’ die in 1945 te water ging om in 1947 onder Nederlandse vlag te komen.
De ‘Alphacca’ liep in 1949 aan de grond en werd vlotgetrokken door de ‘Algorab’ van dezelfde maatschappij.
Ze werd in 1964 verkocht naar Taiwan als vervanger van de ‘Hai Fu’ die verloren was gegaan op een rif in 1963.
Ze kreeg wederom de naam ‘Hai Fu’ om daarna nog de namen ‘Kai Min’ en ‘Ming Cathay’ te krijgen.
Ze werd in 1978 gesloopt.
De ‘Tjipondok’ van de KJCPL kwam in 1945 als ‘Hillsdale Victory’ te water.
In 1946 kwam ze als ‘Tjipondok’ onder Nederlandse vlag te varen.
Om in 1971 gesloopt te worden.
Ook de VNS had acht Victory schepen varen.
De ‘Maaskerk’ liep als ‘Kings Point Victory’ in 1945 te water.
Om in 1947 door de Denen als ‘Tranquebar’ overgenomen te worden.
In 1955 kwam ze voor de VNS in de vaart.
Verkocht naar Liberia als de ‘Madonna’.
Ze werd in 1970 gesloopt.
De KNSM nam ook Victory’s over.
Als zgn. zusterschepen; de ‘Baarn’, de ‘Breda’ en de ‘Bennekom’.
De ‘Baarn’ ging als ‘Clark Victory’ in 1945 te water.
De ‘Trade Banner’ ging in 1971 naar de sloop.
De ‘Breda’ werd in 1966 naar Griekenland verkocht en kreeg de naam ‘Trade Ambassador’.
De ‘Trade Ambassador’ ging in 1970 naar de sloop.
Als ‘El Reno Victory’ ging de ‘Bennekom’ in 1945 te water om in 1947 onder Panamese vlag als ‘Villar’ te gaan varen.
In 1949 werd ze door de KNSM overgenomen.
Ze werd verkocht naar Liberia en kreeg de naam ‘Ithaca Victory’ en in 1968 de naam ‘Venus Victory’.
Haar einde kwam in 1970 bij de sloper.
Victory’s waren ook gewilde schepen, zoals de ‘Westminster Victory’ die in 1945 te water gleed.
Ze werd afgedankt door de USN en verkocht in 1947 naar België die haar onder de naam ‘Steenstraete’ weer in de vaart brachten.
Die verkochten haar weer en ze kwam onder Liberiaanse vlag in 1965 als ‘Hongkong Amber’ te varen.
In 1973 werd ze gesloopt.
Na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog stonden nog veel casco’s op de helling.
De meeste werden weer gesloopt, zelfs de werven verdwenen.
De ‘Alcoa Clipper’ werd, met nog twee andere voor dezelfde rederij, afgebouwd en ging in 1947 alsnog te water als een Victoryschip.
Mogelijk waren dat de laatste Victory’s die van stapel liepen.
Ook een aantal Victory-schepen voeren na hun tewaterlating voor de Amerikaanse marine.
Zij veranderden ook van naam en kregen een AK-nummer.
De ‘Boulder Victory’ bijvoorbeeld kreeg het nummer AK-227
Terwijl de ‘Bucysus Victory’ het nummer AK-234 kreeg
Beton
Om te besparen op staal werden er ook betonnen schepen gebouwd.
Die Amerikanen stuurden van alles de zee op.
Van die cementen schepen werden er tussen 1942 en 1943 maar 24 gebouwd.
Het waren logge schepen, ze haalden net 8 knopen.
Ze waren zeewaardig!
Voeren vooral in het Caraïbische gebied en op de Grote Oceaan.
Ze waren geen succes.
Een betonnen schip bouwen!
Ze waren van het type C1-S-D1.
Zelfs bij het dopen van die schepen waren veel bezoekers aanwezig.
Achter de ‘Arthur Newell Talbot’ ligt de ‘David O’Saylor’.
Twee van deze schepen ondernamen een reis naar de stranden van Normandië om daar afgezonken te worden.
Dit waren de ‘David O’Saylor’ en de ‘Vitruvius’.
Ze werden gebruikt als havenhoofd.
Na de oorlog werden een aantal van die schepen voor de kust van Kiptopeke afgezonken om als golfbreker te dienen.
Ze werden gewoon aan de grond gezet ter bescherming tegen de golfslag.
Net als bij Ocean’s, North Sands, Fort’s, Park’s, T2-tankers, Liberty’s, Victory’s of hoe al die typen ook werden genoemd, verdwenen deze schepen na de oorlog langzaam uit Neptunus wateren.
Geef een reactie